Doedelzak

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 83.77.169.245 (overleg) op 10 mrt 2005 om 22:22. (→‎Speeltechniek)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Bestand:Doedelzakspeler Amsterdam februari 2003.jpg
Doedelzakspeler

De doedelzak is een bijzonder oude vorm van blaasinstrument. Vermoed wordt dat het instrument ca. 2000 v.Chr. is ontstaan in de regio India en Pakistan en vervolgens door de tochten van Alexander de Grote naar het westen is gebracht.

Doedelzakken kwamen al voor in het Oude Egypte en hebben zich in de Romeinse tijd over geheel Europa verbreid. In Schotland en Ierland zijn ze in de loop der eeuwen een onderdeel van de cultuur geworden.

Ontwikkeling

De doedelzak is een rietinstrument waarbij het riet indirect bespeeld wordt via een luchtkamer en dus niet met de lippen of tong aangeraakt wordt. Doedelzakken zijn eigenlijk eerder een familie van muziekinstrumenten dan een enkel instrument. Zowel enkele als dubbele rieten worden toegepast.

In de oervorm van het instrument worden één of meerdere pijpen, meestal met een enkel riet in de mond gestoken en vormen de mond en de wangen de luchtkamer. Er wordt dan vaak circulaire ademhaling toegepast: de keel wordt gesloten en de druk in de wangen houdt de trilling in de rieten op gang terwijl men door de neus in ademt. (Deze ademtechniek wordt tegenwoordig ook nog door hobospelers gebruikt).

Een voorbeeld van deze oervorm is de Griekse aulos (αυλος) die in de oudheid bijzonder populair was en door classici meestal (ten onrechte) met 'fluit' in plaats van schalmei vertaald wordt. Ook heden ten dage worden schalmeien als de launeddas) op Sardinië en de Zurla op de Balkan nog gebruikt. In deze oervorm ondergaat de speler enige bijkomstigheden van de speeltechniek: zijn wangen dreigen uit te zetten en hij krijgt bloeddoorlopen ogen. Soms had de aulosspeler een leren band om zijn mond om het uitlubberen van de wangen wat tegen te gaan...

Een volgende stap in de ontwikkeling is nog in Duitsland te vinden: de Plattenspiel. Bij dit instrument zijn de wangen vervangen door een varkensblaas waar de speler via een blaaspijp in blaast.

De derde stap in de ontwikkeling is de vervanging van de varkensblaas door een leren zak met een blaaspijp met klep. In deze vorm is het instrument bekend over heel Europa.

De vierde stap is het toevoegen van regulators, welke bij de Ierse uillean pipes gebruikt worden voor het spelen van begeleidende akkoorden.

Al in de Romeinse tijd is er een ontwikkeling geweest om de bediening van het instrument verder te mechaniseren met een speeltafel. Dit heeft geleid tot het ontstaan van het orgel.

Lokale vormen

Tot 1900 had vrijwel iedere landstreek in Europa zijn eigen lokale versie van het instrument, soms zelfs meer dan één. In de tijd van urbanisatie en industrialisatie zijn echter veel vormen uitgestorven. Enige voorbeelden van nog bestaande doedelzakken in Europa:


De bekendste vorm is waarschijnlijk de Schotse (highland) doedelzak, hoewel dit eigenlijk een buitenbeentje is. Het is een bijzonder luid instrument dat bedoeld is voor het slagveld, met een beperkte toonomvang van 1 octaaf. De Ierse doedelzak daarentegen is een minder snerpend kamerinstrument dat geschikt is voor samenspel met fluit, viool, banjo enz. en dat een bereik heeft van 2 octaven.

Speeltechniek

Bijna alle doedelzakken maken gebruik van één of meer bourdons. De speelpijp heeft meestal slechts een beperkte omvang (vaak niet meer dan een octaaf of none) en is vaak slechts in een diatonische toonladder te spelen. Dit betekent dat in de westerse muziektraditie het instrument na de baroktijd geheel verbannen is naar de volksmuziek, omdat het niet tot modulaties in staat is. Omdat de bourdons altijd een vast akkoord spelen zouden tonen die niet in die toonladder passen ook vals klinken. Onder meer de Franse cornemuse en musette, en met name de Ierse uillean pipes hebben minder beperkingen en zijn ook chromatisch te bespelen. In de Franse barok treft men muziekstukken aan die musette heten en deze werden gecomponeerd door componisten aan het hof van o.a. Lodewijk XIV en XV. In die tijd is de musette, evenals de draailier, bijzonder populair geweest, alvorens de doedelzak weer te verviel tot de oude status van bedelinstrument. De Ierse uillean pipes is echter een rechtstreekse voortzetting van de met de Franse musette in gang gezette vernieuwing van repertoire en instrumentarium.

Een kenmerk van de doedelzak is dat de toonproductie niet (of maar met grote moeite) stopgezet kan worden. Bij de uillean pipes die zittend gespeeld worden, kan men alle vingergaten afdekken en de pijp op de knie stoppen, maar dit kan zeker niet bij iedere toon. Articulatie bij alle doedelzakken moet daarom met de vingers geschieden door middel van snelle voorslagen. Hierbij wordt de illusie van een onderbreking van de toon opgewekt door snel een vinger boven de actieve vinger even op te lichten of een vinger eronder even aan te tippen. Ook kan de suggestie van staccato worden bereikt door terug te spelen op een grondtoon die ook door de bourdon wordt voortgebracht, zodat de illusie van een niet-hoorbare toon (dus stilte) ontstaat. Vooral in de Schotse stijl zijn bijzonder ingewikkelde (en technisch veeleisende) opeenstapelingen van voorslagen in zwang die eigen benamingen hebben gekregen. In de Franse en Ierse stijl is daarentegen ook aandacht voor lyrische elementen. Vibrato en glissando bijvoorbeeld worden in de Franse en Ierse stijl zeer veel, en in de Schotse stijl vrijwel niet gebruikt.


Externe links:

prima