Fjodor Dostojevski

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Jotterbot (overleg | bijdragen) op 5 feb 2011 om 21:05. (robot Anders: fr:Fiodor Dostoïevski)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Fjodor Dostojevski
Fjodor Dostojevski (door Vasili Perov, 1872)
Algemene informatie
Volledige naam Fjodor Michajlovitsj Dostojevski
Geboren 11 november 1821
Geboorteplaats Moskou[1][2]
Overleden 9 februari 1881
Overlijdensplaats Sint-Petersburg[3][4][5][6][7][2]
Land Rusland
Werk
Jaren actief 18451880
Dbnl-profiel
(en) IMDb-profiel
Website
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski (Russisch: Фёдор Михайлович Достоевский) luister (Moskou, 11 november [O.S. 30 oktober]  1821 – Sint-Petersburg, 9 februari [O.S. 28 januari] 1881) was een Russisch romanschrijver en publicist. Hij is een van de bekendste auteurs uit de Russische literatuur. Hij wordt tot de zogenaamde Realistische School in Rusland gerekend, hoewel zijn werk zich van veel andere realisten onderscheidt door het wijsgerig gehalte en de dominerende dialoogvorm. Dostojevski liet een omvangrijk oeuvre na.

Hij werd onder meer beroemd door zijn romans De gebroeders Karamazov, Misdaad en straf en De idioot. Dostojevski schreef in een typerende gehaaste stijl, met veel nadruk (emfase) en herhalingen. Veel van zijn belangrijkste personages lijden en worden vernederd vanwege hun hartstocht. Dostojevski leed aan epilepsie. Naar eigen zeggen is dit van invloed geweest op zijn werk.

Dostojevski's leven en schrijverschap

Jeugd

Dostojevski's vader stamde af van een familie die eens tot de oude, maar kleine Litouwse adel behoorde. Zijn grootvader was hoofdpriester in de Verenigde Russische Kerk in het Slowaakse Bratislava. In plaats van voor een kerkelijke carrière te kiezen, besloot Dostojevski's vader rond 1818 naar Moskou te trekken en medicijnen te studeren. Zijn moeder had als koopmansdochter een voor meisjes van die klasse ongewoon brede culturele opvoeding genoten.

In 1821 verhuisde het gezin Dostojevski sr. naar het Marinski-Ziekenhuis voor de Armen, een filantropische instelling waar ze gingen wonen en waar Fjodor, een van de zeven kinderen, werd geboren. Hij groeide op in een gezin met privépersoneel. In 1831 kocht dokter Dostojevski een vervallen dorpje, met honderd mannelijke lijfeigenen, niet alleen om te kunnen beheren, maar ook om zijn gezin 's zomers frisse lucht en vrijheid te bieden. Terug thuis moest er hard worden gestudeerd. Vader Dostojevski gaf zelf Latijn met 'ijzeren tucht'.

In 1837 vertrok het gezin naar Sint-Petersburg. Vader werd opvliegender, en op de nieuwe school zagen de jongens hoe rijke kinderen werden bevoorrecht. Op zestienjarige leeftijd verloor Fjodor zijn moeder, die aan tuberculose stierf. Hij moest naar de militaire academie, die hij drie jaar lang verafschuwde. Twee jaar nadat Dostojevski uit dienst was getreden, werd zijn vader op een klein landgoed van Moskou door een groep lijfeigenen vermoord, uit wraak voor de slechte behandeling. Dat bezorgde Dostojevski een enorm schuldgevoel: hij had zijn heetgebakerde, norse en achterdochtige vader al vaak dood gewenst.

Na zijn opleiding aan de militaire ingenieursschool van Sint-Petersburg nam Dostojevski dienst als tekenaar bij het Sint-Petersburgse ingenieurscommando of korps van de genie. Een jaar later werd hij ontslagen, maar inmiddels was hij begonnen met het vertalen van werken van Honoré de Balzac en George Sand. Hij kreeg een aanstelling als officier, maar in 1844 nam hij ontslag om zich geheel aan het schrijven te wijden. Met zijn eerste roman, Arme mensen, verschenen in 1845, oogstte hij meteen succes. Kort daarop schreef hij een tweede roman, De dubbelganger, die in 1846 verscheen.

Siberische jaren

Dostojevski leefde in de tijd van het Russische tsarendom. Lijfeigenschap bestond er nog. Dostojevski's aanwezigheid in 1849 bij een bijeenkomst van de socialistisch getinte en idealistische Petrasjevskigroep, die voor afschaffing van dat systeem pleitte, werd door een van de agenten van de tsaar genoteerd. Op 23 april 1849 werd hij gearresteerd en veroordeeld tot de dood door het vuurpeloton. Net voor het moment van executie (mogelijk een schijnexecutie) kreeg hij gratie en kreeg hij in plaats daarvan vier jaar dwangarbeid in Siberië. Daarna moest hij in dienst en werd hij nog een aantal jaren verbannen naar Semipalatinsk. Een aantal van zijn boeken getuigt van de verschrikkingen die hij in de werkkampen meemaakte.

Zijn Siberische jaren gebruikte Dostojevski om vanuit een atheïstische stellingname het christendom te onderzoeken. Het Nieuwe Testament was de enige literatuur die hij daar tot zijn beschikking had en uiteindelijk verzoende hij zich met het christelijk geloof. Later schreef hij: Mijn hosanna komt voort uit de vuurproef van de twijfel.

In 1854 zat zijn dwangarbeid erop en moest hij als gewoon soldaat in militaire dienst. In die tijd overleed de vrouw van Tsaar Nicolaas I, en nadat hij een ode aan haar had geschreven, werd hij bevorderd tot onderofficier. In 1857 trouwde hij met Maria Isajeva. In april 1858 werd hij op medische gronden ontslagen uit militaire dienst. Hij vestigde zich eerst in Tver in het westen van Rusland. In 1859 mocht hij terug naar Sint-Petersburg. Vanaf toen kwam er vaart in zijn literaire loopbaan.

Winterse notities in Parijs

Dostojevski (1863)

Zijn literaire rentree maakte Dostojevski met Oompjes droom en Het dorp Stepantsjikovo en zijn inwoners (1859). In 1861 volgden De vernederden en vertrapten en Aantekeningen uit het dodenhuis, naar aanleiding van zijn tijd in de werkkampen. Vooral met dat laatste autobiografische verhaal over zijn helse Siberische dwangarbeid verwierf hij grote roem. Het eerste gedeelte van Aantekeningen... werd in september 1859 gepubliceerd in De Russische Wereld.

In 1861 werd hij redacteur van het tijdschrift De Tijd (Время/Vremja), dat hij samen met zijn broer Michail had opgezet en uitgaf. In dat tijdschrift publiceerde hij later ook de Winterse notities over zomerse indrukken, een journalistiek reisverslag met kritische en ironische passages over het leven in het Westen. Dostojevski bezocht in 1862 onder meer Parijs, waar hij op dezelfde wijze als vreemdeling behandeld werd als de Amerikaanse schrijver Saul Bellow in 1948, die er Dostojevski las.

Dostojevski trok naar het Westen om uit te vissen in welke mate de Europese ideeën (die van Saint-Simon, Fourier en Sébastien Cabet), waarmee hij had geflirt en waarvoor hij in ballingschap had moeten gaan, nu werkelijk toegepast werden. Zijn bezoek was bovendien beïnvloed door zijn slavofilie en zijn contact met Alexander Herzen, de invloedrijkste Russische balling in Europa. Herzens standpunten komen een aantal keer terug in Dostojevski's werk.

Het burgerlijke Frankrijk dat hij aantrof wekte diepe afschuw:

"De westerling spreekt van broederschap als de grote drijvende kracht achter de mensheid, maar begrijpt niet dat je onmogelijk broederschap kunt bereiken als die in werkelijkheid niet bestaat ... Broederschap ligt niet in de Franse aard, of meer algemeen, niet in de westerse aard. In plaats daarvan zie je een individualistisch principe, een afzonderingsprincipe, een principe louter gericht op zelfbehoud, op persoonlijk gewin, op zelfbeschikking, gericht op het ik tegen de hele natuur en de rest van de mensheid als een onafhankelijk, autonoom principe dat geheel gelijk en gelijkwaardig is aan alles wat erbuiten staat."

Dostojevski wees het individualisme niet helemaal af, alleen de westerse vorm, en hij wees op een hoger individualisme van vrijwillige, welbewuste zelfopoffering zonder enige dwang van buitenaf, van je hele zelf ten bate van alle anderen. In de Franse kleinburgerlijkheid zag hij het verraad aan zijn idee van de belangrijkste beloften van de moderne tijd. De centrale idee van Dostojevski was: "Laten we tonen wie we zijn in al onze aangeboren lompheid. Geen maskers meer!" Zijn reis naar Frankrijk zou ook De Gebroeders Karamazov sterk beïnvloeden.

Annus horribilis 1864

In 1863 werd het blad Vremja opgedoekt. De gebroeders Dostojevski gaven het in 1864 een vervolg als Epocha. Zijn Dagboek van een schrijver verscheen in 1864 in afleveringen in dat laatste blad en van 1873-1874 in het blad De Burger, waar hij ook redacteur van was. In 1876 verscheen het dagboek voor het eerst in boekvorm.

In 1863 had Dostojevski een hartstochtelijke maar complexe relatie met Apollinarija Soeslova, de hooghartige, hypersensuele en 'infernale' vrouw die model staat voor verschillende figuren in zijn oeuvre. Met haar, en zijn passie voor het roulettespel, leerde hij de diepten in zijn ziel en bestaan kennen. Hij was en bleef, zoals Alexander Herzen over hem schrijft, een tamelijk naïeve, onzekere man, maar alleraardigst, een geniale mozaïek.

1864 was het annus horribilis voor Dostojevski. In april 1864 overleden zowel Dostojevski's vrouw als zijn broer, die grote schulden achterliet. Van de speeltafels in Bad Homburg, waar hij alles op het spel zette, werd hij teruggeroepen naar het sterfbed van de vrouw met wie hij sinds zijn militaire dienst in Siberië ongelukkig getrouwd was geweest. De 16e april, daags na haar dood, schreef hij: "De ander liefhebben als jezelf is onmogelijk. Het Ego houdt hem tegen. Slechts Christus was hiertoe in staat, maar Christus is een voortdurend en eeuwig ideaal."

De schrijver nam de schulden van zijn broer over, evenals de zorg voor het gezin van zijn broer. Door dit alles raakte hij zelf in geldnood. In een poging gevangenisstraf wegens schulden te voorkomen trachtte hij tevergeefs een idee voor een roman die De dronkaard zou heten, te verkopen. In 1865 sloot hij een contract met de dubieuze uitgever en speculant Stellovski, waarin bepaald was dat als Dostojevski niet vóór 1 november 1866 een roman af zou hebben, de uitgever 9 jaar lang elke letter die de schrijver produceerde naar eigen goeddunken en zonder honorering mocht gebruiken en publiceren. De roman kwam op tijd af en kreeg als titel De Speler. Hij verscheen uiteindelijk in 1868.

Dostojevskis 2e vrouw Anna

Eind juli 1865 vertrok Dostojevski weer naar de roulettetafels in het Westen, maar na vijf dagen in Wiesbaden was hij alles kwijt. Alleen door een lening van de Russische schrijver Toergenjev en een Russische priester kon hij in oktober 1865 terug naar Sint-Petersburg. Daar schreef hij Herinneringen uit het ondergrondse, door Dr. M.A. Lathouwers omschreven als "een Apocalyps van de vrijheid en het irrationele in de menselijke existentie" (Lathouwers, M.A.: Dostojewskij, Desclée De Brouwer, 1968).

De Speler schreef Dostojevski in minder dan vier weken, met hulp van zijn nieuwe stenografe Anna Grigorjevna Snitkina - 25 jaar jonger dan de schrijver -, die hij na voltooiing van de roman ten huwelijk vroeg, en met wie hij in 1867 trouwde, kort na zijn krachtdaad. Hiermee begon voor Dostojevski de beste periode van zijn leven, die ruim veertien jaar zou duren, tot aan zijn dood in 1881. In deze veertien jaar schreef hij zijn belangrijkste werken. Anna zou hem tot zijn dood de nodige zielenrust bezorgen. Nog in datzelfde jaar 1867 vluchtte het paar naar het buitenland (Dresden, Zwitserland en Florence) zowel voor de schuldeisers als voor de veeleisende familieleden van zijn broer, die op Dostojevski's zak teerden en de jeugdige Anna tot wanhoop dreven.

Misdaad en straf

In 1866 was zijn eerste grote roman Misdaad en straf (vroeger vanuit het Duits in het Nederlands vertaald als Schuld en boete) in delen gepubliceerd in De Russische Bode.

Deze roman, die gaat over de psychologie van het kwaad, bracht hem ook internationale erkenning. In Misdaad en Straf begaat de hoofdfiguur Raskolnikov een moord maar zijn misdaad gaat niet gepaard met een schuldgevoel. Hij vindt immers dat hij het recht had een oude vrouw, een woekeraarster, een maatschappelijke parasiet die niets meer te betekenen had, ten behoeve van een hoger doel uit de weg te ruimen. Pas enige tijd na de moord en mede door een tweede moord die hij – door omstandigheden – heeft moeten plegen begint Raskolnikov zijn geweten te knagen en gaat hij onder invloed van Sonja beseffen dat hij schuld heeft. Hij is schuldig en verdient een straf.

In het buitenland schreef hij de romans De idioot en De eeuwige echtgenoot en kwam hij een eind op streek met Boze geesten. In de zomer van 1871 was hij weer terug in Sint-Petersburg; daar schreef hij de laatste delen van zijn oeuvre.

Sterker dan ooit was Dostojevski in deze tijd jaloers op de voorspoed van zijn populaire tijdgenoten Toergenjev, Gontsjarov en Tolstoj. Hij stond diep in de schuld bij zijn uitgever, zeker nadat De idioot geen kassucces was gebleken. Hij smeekte voortdurend om geld, maar schreef tegelijk dat hij nooit de belofte wilde breken dat hij nooit op bestelling zou schrijven.

Toch stond hij in augustus-september 1871 in een goed blaadje bij de reactionaire regering na de publicatie van de eerste fragmenten van Boze geesten; volgens Dostojevski een bijna historische studie over de gevolgen van de scheiding van de Russische intellectuelen van de Russische massa's.

Ondertussen deed Dostojevski waar hij goed in was: schrijven. De jongeling werd gepubliceerd in 1875, De zachtmoedige in 1876 (gepubliceerd als zelfstandig verhaal in Dagboek van een schrijver) en De droom van een belachelijk mens in 1877.

De gebroeders Karamazov

Dostojevski in 1879

Ondertussen was hij aan zijn meesterwerk De gebroeders Karamazov begonnen. De beide delen van de roman werden in 1879 en 1880 gepubliceerd. Het disharmonisch gezin Karamazov kwam rond augustus 1866 voor het eerst voltallig samen bij hun vader Fjodor. Hij had niet omgekeken naar zijn drie zonen Dmitri, Ivan en Aleksei, toen hun moeders gestorven waren. Aleksei wilde het graf van zijn moeder zien en in het klooster treden, Dmitri had onenigheid met zijn vader over een erfeniskwestie en Ivan had een oogje op de verloofde van Dmitri. De echte dynamiek van het verhaal werd pas in gang gezet, toen vader Fjodor en zoon Dmitri een bittere strijd uitvochten voor de femme fatale Groesjenka.

De grootinquisiteur van Sevilla is het beroemdste hoofdstuk van De gebroeders Karamazov en wordt algemeen beschouwd als een hoogtepunt in de wereldliteratuur. In een lange monoloog verdedigde de grootinquisiteur van Sevilla tegenover Jezus Christus de idee dat enkel de principes van de duivel leiden naar de universele eenwording van de mensheid: Geef de mens brood, beheers zijn geweten en heers over de wereld. Jezus beperkte zich tot een kleine groep van uitverkorenen; de katholieke kerk echter heeft zijn werk verbeterd en richt zich al eeuwen naar alle mensen. De kerk heerst over de wereld in naam van God, maar met de principes van de duivel. Jezus maakte de fout om een te hoge dunk van de mens te hebben.

Dostojevski ondernam zelf een spirituele zoektocht naar de zin van het leven. Hij concludeerde dat het westerse christendom decadent geworden was en dat het zuiverste christendom gezocht moest worden bij de Russisch-orthodoxe Kerk.

Nadagen

In zijn latere jaren verkreeg Dostojevski grote roem als spreker. Met name zijn toespraak in Moskou bij de onthulling van het standbeeld van Poesjkin maakte zoveel emoties los bij de toehoorders, dat de kranten er de volgende dag vol van stonden.

Op 9 februari (28 januari volgens de Juliaanse kalender, zie gregoriaanse kalender) 1881 overleed Dostojevski aan een longbloeding. Zijn dood veroorzaakte nationale rouw.

Typering en invloed van zijn werk

Dostojevski's werk heeft de 20e-eeuwse literatuur, en een aantal bewegingen binnen de filosofie en psychologie van de 20e eeuw sterk beïnvloed. Dostojevski gaf in zijn werk blijk van een genuanceerd begrip van de menselijke psychologie, met sterk gedramatiseerde scènes in zijn werk waar zijn personages, in een verhitte sfeer, zich passioneel uitleefden in Socratische dialogen, maar dan op z'n Russisch. Typerend daarbij is het polyfonisch (of dialogisch) perspectief, waarin geen sprake is van een dominerend, centraal schrijversbewustzijn, en dus niet van enige aanspraak op waarheid of gezag, maar uitsluitend van met elkaar wedijverende stemmen en gesprekken. Dostojevski onderwerpt elke overtuiging, ook die van hemzelf, aan een voortdurende kritische toetsing.

De Godsvraag, het probleem van goed en kwaad en het lijden van de onschuldige mens komt de lezer van Dostojevski's werk telkens weer tegen. Tussen zijn personages vindt de lezer bescheiden en zelfkritische christenen (zoals Ljev Mysjkin, Sonja Marmeladova, Aleksei Karamazov), zelfvernietigende nihilisten (zoals Arkadi Svidrigailov, Pavel Smerdjakov, Nikolai Stavrogin, de Ondergrondse Mens), de cynische losbandelingen (zoals Fjodor Karamazov) en rebelse intellectuelen (Rodion Raskolnikov, Ivan Karamazov).

Dostojevski's personages worden gedreven door ideeën eerder dan door platvloerse biologische of sociale drijfveren. Ze zijn, eerder dan realistische voorstelling, meer een symbolisering van de ideeën die ze vertegenwoordigen. Dostojevski wordt daarom wel eens geciteerd als een van de voorlopers van het Literair Symbolisme.

Dostojevski's romans zijn sterk samengevat in tijd. Soms gebeurt het gros van de gebeurtenissen in één roman in slechts een paar dagen. De personages zijn weinig tijdsgebonden maar eerder een afspiegeling van spirituele waarden en dus per definitie tijdloos, waardoor Dostojevski's romans ook die kant opgaan. Andere thema's die voortdurend terugkomen zijn zelfmoord, verloren eer, ineengestorte familiewaarden, spirituele verpaupering door lijden, verwerping van het Westen en bevestiging van de Russische Orthodoxie en het Tsarisme.

Hoewel Dostojevski's werk door Michail Bachtin als polyfonisch getypeerd werd, is zijn werk niet in één en amper in meerdere hokjes te vangen. Het oefent invloed uit op uiteenlopende stromingen van de 20e-eeuwse literatuur, existentialisme en expressionisme in het bijzonder. Samen met Nietzsche zou Dostojevski symbool staan voor het literair modernisme.

Bibliografie

Grafmonument van Dostojevski in Sint-Petersburg (Tichvin-begraafplaats bij het Alexander Nevski Klooster)

Romans:

  • Arme mensen (1846)
  • De dubbelganger (1846)
  • Njetotsjka Njezvanova (1849, onvoltooid)
  • Ooms droom (ook: Oompjes droom) (1859)
  • Het dorp Stepantsjikovo en zijn bewoners (ook: ... en zijn inwoners) (1859)
  • De vernederden en gekrenkten (ook: De vernederden en vertrapten) (1861)
  • Aantekeningen uit het dodenhuis (1862)
  • Aantekeningen uit het ondergrondse (1864)
  • Misdaad en Straf (ook: Schuld en Boete) (1866)
  • De Speler (1867)
  • De idioot (1869)
  • De eeuwige echtgenoot (1870)
  • Boze geesten (ook: Demonen) (1872)
  • De jongeling (1875)
  • De gebroeders Karamazov (1881)

Korte verhalen en novellen:

  • Een roman in negen brieven (1846)
  • Meneer Prochartsjin (1846)
  • De hospita (1847)
  • Polzoenkov (1848)
  • Een schuchter hart (1848)
  • Een eerlijke dief (1848)
  • Het kerstfeest en de bruiloft (1848)
  • De vrouw van een ander en de man onder het bed (1848)
  • Witte nachten (1848)
  • Een kleine held (1849)
  • Een nare geschiedenis (1862)
  • De krokodil (1865)
  • Bobok (1873)
  • De jongen die op kerstavond bij Christus was (1876)
  • De boer Marej (1876)
  • De zachtmoedige (1876)
  • De droom van een belachelijk mens (1877)

De laatste vijf verhalen zijn ook onderdeel van Dagboek van een schrijver.

Non-fictie:

  • Winterse opmerkingen over zomerse indrukken (1863)
  • Dagboek van een schrijver (1873-1880)
  • Brieven

Externe links

Zie de categorie Fyodor Dostoyevsky van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
  1. http://www.theguardian.com/books/2008/jun/11/fyodordostoevsky; geraadpleegd op: 14 november 2021.
  2. a b Catalogus van de Nationale Bibliotheek van Duitsland; geraadpleegd op: 18 februari 2024; GND-identificatiecode: 118527053.
  3. Gemeinsame Normdatei; geraadpleegd op: 17 februari 2017.
  4. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/0304347981900478.
  5. Beknopte Literaire Encyclopedie.
  6. Archivio Storico Ricordi; geraadpleegd op: 3 december 2020; Archivio Storico Ricordi-identificatiecode voor persoon: 15671.
  7. JSTOR; JSTOR-identificatiecode voor artikel: 40922230.