Naar inhoud springen

Minderheidsregering

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Extra-parlementair)

Een minderheidsregering of minderheidskabinet is een regering die gevormd wordt door een of meer politieke partijen die gezamenlijk geen meerderheid in het parlement hebben die in het betreffende land nodig is om wetten aan te nemen. In Nederland moet volgens de Grondwet ten minste de helft plus één van het totaal aantal parlementsleden in zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer het eens zijn met een wetsvoorstel of begrotingshoofdstuk, om het uit te kunnen voeren. Daarom moet een minderheidsregering naast de stemmen van de eigen coalitiepartijen, ook vanuit andere partijen steun krijgen in het parlement.[1]

In Nederland komen minderheidskabinetten sinds 1922 niet vaak voor maar in andere landen is het veel gebruikelijker. Grofweg eenderde van alle West-Europese kabinetten hebben geen parlementaire meerderheid en regeren dankzij de steun van oppositie- en gedoogpartijen.[2] Zo waren tussen 1970 en 2007 in Zweden, Noorwegen en Denemarken van de in totaal 46 regeringen er 39 minderheidskabinetten. Dat leidde tot een belangrijkere rol van het parlement omdat de regeringen gedwongen waren alle politieke partijen actief te betrekken bij de besluitvorming om meerderheden te vormen.[3] Zo zijn gewoontes gegroeid om structureel meer overleg tussen regering en parlement plaats te laten vinden en in Denemarken bestaan bijvoorbeeld parlementaire commissies voor wetgeving die ondersteund door eigen ambtenaren initiatieven tot wetgeving uit het parlement ontwerpen en bespreken.[1] Sinds 1953 is er maar een parlementskamer zodat meerderheden daar ook makkelijker te bereiken zijn.

Anders dan in Nederland wel wordt gedacht zijn minderheidskabinetten niet per definitie minder stabiel dan een meerderheidkabinet, evenmin is het zo dat ze minder doortastend zouden kunnen optreden. Leden van minderheidskabinetten kunnen bij verschillende oppositiepartijen steun vragen voor beleidsplannen en zo soms bredere hervormingen op weg brengen dan een meerderheidskabinet. Zo heeft het conservatief-liberale kabinet van Anders Fogh Rasmussen met steun van de radikaal-rechtse Deense Volkspartij het Deense immigratie- en integratiebeleid grondig hervormd en in samenwerking met de sociaal-democraten het voorgestane Europees beleid vorm gegeven.[2]

Gedoogsteun[bewerken | brontekst bewerken]

Het is mogelijk dat de minderheidsregering met een of meer partijen in het parlement vooraf afspraken maakt over steun bij stemmingen op een aantal beleidsterreinen en zo een meerderheid in het parlement bereikt, in Nederland en België heet dat gedoogsteun. Dit betekent dat bepaalde wetsontwerpen of begrotingshoofdstukken die in de Kamer worden ingediend door de minderheidsregering, gesteund zullen worden door fractieleden van de gedoogpartner. Het principe is dat de regering toezegt bepaalde programmapunten van de gedoogpartner uit te voeren en de gedoogpartner op zijn beurt toezegt, bepaalde regeringsplannen te zullen ondersteunen. De partij die gedoogt maakt geen deel uit van de regering en levert dus geen ministers en staatssecretarissen maar heeft wel een gedoogakkoord gesloten met de regerende partijen. Samen vormen de regerings- en de gedoogpartijen de ‘coalitiepartijen’. Een partij die in geen van deze twee categorieën valt, is een ‘oppositiepartij’.[4] Hoe gedoogpartijen zich in het parlement zullen opstellen is afhankelijk van de aard en inhoud van het gedoogakkoord.[4]

In Nederland was er minderheidskabinet van 2010-2012, het kabinet-Rutte I, met gedoogsteun van de PVV (zie verder).

Minderheidsregeringen internationaal[bewerken | brontekst bewerken]

Wereldwijd bestaat er een grote verscheidenheid in de manieren waarop de relatie tussen minderheidsregeringen en gedoog- en oppositiepartijen wordt vormgegeven. In Nieuw-Zeeland, Denemarken en Zweden is het bijvoorbeeld gebruikelijk dat een minderheidsregering op zoek moet gaan naar alternatieve meerderheden en er wordt geregeerd in zogenaamde hybride coalities.[4] Het is vaak eenvoudiger bondgenoten te vinden in de oppositie wanneer er ideologische raakvlakken zijn. Van 2001-2009 waren er in Denemarken drie opeenvolgende minderheidskabinetten in dezelfde samenstelling: een regering bestaande uit conservatieven en liberalen, gesteund vanuit het parlement door de rechts-populistische Dansk Folkeparti. De continuïteit en stabiliteit van deze kabinetten was dus relatief groot terwijl in Nederland sinds de doorbraak van de LPF in 2002, tot 2010 werd geregeerd door vier verschillende kabinetten, waaraan zes verschillende partijen deelnamen.[2]

Enkele Europese landen die in de 21e eeuw minderheidskabinetten hadden:

België[bewerken | brontekst bewerken]

Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

In 1973 gedoogden de Katholieke Volkspartij en de Antirevolutionaire Partij de vorming van het kabinet-Den Uyl. Dit werd een extraparlementair kabinet genoemd. Hoewel er wel christelijke bewindslieden aan deelnamen werd het door de fracties in de Tweede Kamer van eerder genoemde partijen slechts gedoogd.

Tijdens de formatie in 2002 gaf Gerrit Zalm aan dat de VVD een eventueel minderheidskabinet bestaande uit het CDA en de LPF zou willen 'gedogen'.[6] Uiteindelijk besloot de VVD toch mee te werken aan de vorming van een meerderheidskabinet met voornoemde partijen, vooral vanwege de financiële expertise van Zalm, en werd het kabinet-Balkenende I gevormd.

Het kabinet-Balkenende III was een minderheidskabinet met een beperkte opgave: het doorvoeren van de begroting voor 2007 en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen in november. Voor het uitvoeren van de resterende plannen was dit kabinet afhankelijk van steun van wisselende meerderheden in de Tweede Kamer. Partijen die steun leverden waren onder andere de LPF, de ChristenUnie, de SGP en, in mindere mate, D66.

Tussen 14 oktober 2010 en 5 november 2012 had Nederland een minderheidskabinet. Het kabinet-Rutte I bestond uit de VVD en het CDA. en was samengesteld uit bewindslieden van VVD en CDA, op basis van een regeerakkoord met de Tweede Kamerfracties van deze partijen. De Partij voor de Vrijheiid van Geert WIlders was gedoogpartner op basis van een gedoogakkoord, een unicum in de Nederlandse parlementaire geschiedenis.[7] Het wegvallen van de gedoogsteun, doordat WIlders vrij onverwacht wegliep van de onderhandelingstafel over bezuinigingen, zorgde jarenlang voor een categorisch uitsluiten van Wilders als coalitiepartner door de VVD.

Naast deze minderheidskabinetten waren er ook diverse rompkabinetten in de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Dit is geen minderheidskabinet dat is gevormd na de verkiezingen, maar ontstaat na terugtrekking van één of meerdere partijen uit het kabinet waardoor het zijn meerderheid in de Tweede Kamer verliest.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]