Albert Plasschaert

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Albert Plasschaert
Albert Plasschaert getekend door Jan Toorop in 1925
Algemene informatie
Volledige naam Albert Charles Auguste Plasschaert
Pseudoniem(en) A. Pelgrym
Geboren 20 april 1874
Geboorteplaats Sas van Gent
Overleden 9 mei 1941
Overlijdensplaats Rijswijk
Land Nederland
Beroep kunstcriticus
Handtekening Handtekening
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Albert Charles Auguste Plasschaert, pseudoniem A. Pelgrym, (Sas van Gent, 20 april 1874 - Den Haag, 9 mei 1941)[1] was een Nederlandse kunstcriticus en dichter.

Leven en werk[bewerken | brontekst bewerken]

Plasschaert werd in 1874 in Sas van Gent geboren als zoon van Augustus Plasschaert, opzichter van de waterstaat en Maria Christina Josephina Pauwels. Hij is een neef van de acht jaar oudere kunstschilder Albert August Plasschaert (1866 - 1941). Hij ging na zijn middelbareschoolopleiding studeren aan de toenmalige Polytechnische school te Delft. Ook studeerde hij enige tijd rechten aan de Leidse universiteit. Hij leidde al tijdens zijn studie het literaire en kunsttijdschrift De Tuin. Hij ontwikkelde zich tot een spraakmakende kunstcriticus. Volgens het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie was hij in zijn tijd "een van de belangrijkste en meest gevreesde critici van Nederland".[2] Zijn aanduiding Amsterdamse Joffers voor een groep jonge vrouwelijke schilders in de hoofdstad vond snel algemene ingang. Hij publiceerde zijn kritieken in de kranten Het Vaderland en in De Groene Amsterdammer. Ook schreef hij voor bladen als De Kunst, De Stem en De Nieuwe Gids.

Portret door Lucie van Dam van Isselt, 1914

Plasschaert was driemaal getrouwd. Hij trouwde op 8 maart 1906 in Katwijk met Elisabeth Johanna Carolina Gelderman. Na hun scheiding trouwde hij op 12 mei 1909 in Utrecht met de kunstschilderes Lucie van Dam van Isselt. Ook dit huwelijk werd door scheiding ontbonden, daarna trouwde hij op 15 december 1922 in Rijswijk met Cornelia Petronella Gevers. Hij overleed in mei 1941 op 67-jarige leeftijd in Den Haag. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats in zijn woonplaats Rijswijk. Plasschaert was Officier in de Orde van Leopold II.

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

  • Jacob Dooijewaard en zijn Amsterdamsche periode, Amsterdam, 1937
  • Bloem en blad, een krans, Nijmegen, 1933
  • De schilder H. Wiegersma, Zeist, 1933
  • Jan Toorop herdenking, Amsterdam, 1930 (samen met Kees van Hoek)
  • Jan Toorop herdenking, Amsterdam, 1929 (samen met Jan Nieuwenhuis)
  • Liefde's onrust, Maastricht, 1928
  • Vrede, Utrecht, 1928
  • Jan Mankes, Wassenaar, 1927 (samen met Just Havelaar en ingeleid door A. Mankes-Zernike)
  • Muurschilderingen, Rotterdam, 1926
  • Jan Toorop, Amsterdam, 1924
  • Johannes Vermeer en Pieter de Hooch, Amsterdam, 1924
  • Petrus Theodorus van Wijngaerdt, Utrecht, 1924
  • Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst: van af de Haagsche School tot op den tegenwoordigen tijd, Amsterdam, 1923
  • Jacob Maris, Arnhem, 1920
  • Het goddelijk liefdespel... , omstreeks 1920
  • Het zien van schilderijen, Arnhem, 1919
  • Beschouwingen, vijf delen, Middelburg, vanaf 1917
  • Korte en kortste besprekingen, Haarlem, 1917
  • Schilderijen "zien", Delft, 1912
  • Naamlijst van Hollandsche schilders, Amsterdam, 1912
  • Opmerkingen en gegevens over schilderkunst, twee delen, Ooltgensplaat/Delft, 1910-1914
  • XIXde eeuwsche Hollandsche schilderkunst, Amsterdam, 1909
  • Studies en gegevens over schilderkunst 1907, Zeist, 1908
  • Floris Verster, en zijn plaats te midden der schilders, geboren omstreeks 1860, Amsterdam, 1904

Als A. Pelgrym schreef hij onder meer Zestien liedjes, Amori en Zestien kleine verzen.