Dwergwratjesmos

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dwergwratjesmos
Dwergwratjesmos
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Marchantiophyta
Orde:Jungermanniales
Familie:Lejeuneaceae
Geslacht:Cololejeunea
Soort
Cololejeunea minutissima
(Sm.) Schiffn. (1893)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Dwergwratjesmos op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het dwergwratjesmos (Cololejeunea minutissima) is een levermossoort uit de familie Lejeuneaceae.

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

C. minutissima is een bleekgroene levermossoort met opvallende, stervormige kelken die tevoorschijn komen uit dichte clusters van slanke scheuten. De kleine, ronde bladeren hebben geen onderbladeren en een lobulus bijna net zo groot als de lob. Elke scheut lijkt op een snoer van kralen.[1]

Ecologie[bewerken | brontekst bewerken]

Hij is vooral te vinden als pionier op stammen en takken van bomen en struiken met een neutrale, voedselrijke schors, zoals schietwilg, es, Duitse dot, grauwe wilg en vlier in luchtvochtige, voedselrijke bossen. Ook jonge, dichte aanplant van eik in trek. De soort wordt vaak vergezeld door het levermos-trio Metzgeria furcata, Radula complanata en Frullania dilatata.[2]

Verspreiding[bewerken | brontekst bewerken]

Het dwergwratjesmos heeft een groot verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van de tropen tot de subtropen. In de afgelopen tientallen jaren is de noordgrens van het areaal op het vasteland van Europa opgeschoven van Midden-Frankrijk naar Nederland.

In de afgelopen tientallen jaren is de noordgrens van het areaal op het vasteland van Europa opgeschoven van Midden-Frankrijk naar ons land. Dit kan verband houden met het warmer worden van het klimaat. Hij is voor het eerst in Nederland gevonden in 1987 in de Biesbosch. Vooral sinds 2005 is dit minuscule levermos bezig aan een snelle opmars en in 2016 kwam het in meer dan honderdvijftig atlasblokken voor, vooral in het zuiden en westelijk midden van het Nederland. Van het heuvelland van Zuid-Limburg zijn nog geen vondsten bekend en van de waddeneilanden tot in 2016 alleen van Ameland. Plaatselijk, o.a. in de Biesbosch, Zeeland en Oost-Brabant komen lokale populaties voor op tientallen bomen. De snelle uitbreiding is zeker mede mogelijk geweest doordat de soort zowel overvloedig broedkorrels als sporen produceert.[2]