Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Ramses II

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Ramses II
Ramses de Grote
ca. 1302 (?)-1213 v.Chr.
Detail van het hoofd van een monumentaal zittend standbeeld van Ramses II in Aboe Simbel.
Farao van de 19e Dynastie
Periode ca. 1279-1213 v.Chr.
Voorganger Seti I
Opvolger Merenptah
Vader Seti I
Moeder Toeja
Namen van de farao in Egyptische hiërogliefen
Serech of Horusnaam
G5
E1
D40
P11
t
C10U6ii
Nebtynaam
G16
G37
r
F7
t
G20V31
Aa16
t
THREE
Gouden Horusnaam
G8
O29
F23
U6iiN19Z4
Praenomen of troonnaam
M23
t
L2
t
rawsrC10N5 U21
n
Nomen of geboortenaam
G39N5
 
imn
n
N36
ra
Z1
F31S29M23
Portaal  Portaalicoon   Egyptologie

Ramses II, ook wel Ramses de Grote genoemd, was de derde farao van de 19e Dynastie van Egypte. Hij was met zevenenzestig regeringsjaren (van ca. 1279 tot 1213 v.Chr.) - na zijn vader Seti I - de langst regerende farao aller tijden.[1] Hij wordt ook door de meeste egyptologen als een van de grootste farao's aller tijden beschouwd.[2] Zijn regering werd gekenmerkt door monumentale bouwwerken (in het bijzonder van tempels) en militaire en diplomatieke confrontaties en contacten met andere grootmachten (waaronder de Hettieten) uit die tijd.

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Afkomst en jeugd[bewerken | brontekst bewerken]

Ramses werd geboren als jongste zoon van de officier Seti, zoon van de beoogde troonopvolger Paramessoe (de latere farao Ramses I), en diens echtgenote, Toeja, die ook uit een officiersfamilie stamde.[1] Toen zijn grootvader rond 1292 v.Chr. farao werd, werd zijn vader kroonprins en zou deze zelf al zestien maanden daarop als Seti I farao worden. Ramses was rond die tijd een acht jaar oud en vermoedelijk reeds bezig met een militaire opleiding.[1] Zijn oudere broer, Nebchasetnebet (Nebenchasetnebet), werd erfprins kort na het aantreden van hun vader en werd rond 1290 v.Chr. naar Heliopolis gestuurd voor zijn militaire opleiding, waar hij echter kort daarop zou komen te overlijden.[1]

Op de muren van de zuilenzaal van de tempel van Amon in Karnak liet Seti I zijn militaire overwinningen vastleggen voor het nageslacht. Uit deze blijkt dat Ramses II niet direct door zijn vader in de functies van erfprins werd aangesteld.[1] want op de slagveldscenes van de noordelijke buitenmuren, die de Syro-Palestijnse alsook de Libische campagne van Seti I voorstellen,[3] neemt een zekere Mehy (een ingekorte versie van een naam eindigend om -emreb), die wordt omschreven als de troepenopsteller en vaandeldrager, deze functies waar.[1] Het is dan ook opvallend dat op de reliëfafbeeldingen de figuur van Mehy - waarschijnlijk wel niet voor het negende regeringsjaar van Seti II (1282 v.Chr.) - is vervangen door die van Ramses II.[1]

Ramses werd als jongen samen met zijn vader afgebeeld terwijl ze met een soort lasso een heilige stier vingen en de rolafroeping inspecteerden van de voorouders die hen waren voorgegaan op de tronen van Egypte.[4] Hij liet, toen hijzelf als enige farao heerste, inscripties aanbrengen (grote bouwinscriptie van Abydos (eerste regeringsjaar van Ramses II[5]; Quban- of Koeban-stele (tweede regeringsjaar van Ramses II[6])[1]) waarin hij over zijn jeugd berichtte en vermeldde dat hij zijn vader als tiener vergezelde op diens Libyische veldtocht en zou ook aan expedities oostwaarts langs de Middellandse Zeekust deelnemen.[7]

Coregentschap (1284-1279 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

In het zevende regeringsjaar van Seti I (1284 v.Chr.) werd Ramses als zijn coregent aangesteld, waarbij Seti zou hebben gezegd: "Kroon hem tot koning zodat ik zijn schoonheid moge zien terwijl ik met hem leef."[7] Hij nam vervolgens zijn intrek in een paleis in Memphis en zou in 1282 v.Chr. (grote Aswanstele uit het negende regeringsjaar van Seti I[8]) een opstand in Koesj neerslaan, waarbij hij - als we mogen afgaan op de reliëfs van de kleine rotstempel van Beit el-Wali - twee van zijn zonen (erfprins Amunherwenemef en zijn vierde zoon, Khaemwaset) met zich meenam.[9]

Hij hielp tevens zijn vader bij diens uitgebreide restoratieprogramma langsheen de Nijl.[7] Ze bouwden gezamenlijk een nieuw paleis in Pi-Ramesse, de - mogelijk reeds door hun voorganger Ramses I gestichte - stad in de oostelijke Nijldelta en onder Ramses II de nieuwe hoofdstad.[7] Ramses zou als coregent ook zijn eigen tempels stichtten, waaronder de tempel van Ramses II te Abydos (hij liet, nadat hij farao was geworden, op de muren van deze tempel zijn namen en titulatuur aanpassen) en tempel van Beit el-Wali in Nubië.[10] Om al deze bouwwerken te kunnen realiseren werden bronnen, steengroeven en goudmijnen heropend.[7]

Farao (1279-1213 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

Ramses II besteeg kort na de dood van zijn vader rond 1279 v.Chr. op de zeventwintigste dag van de 3e maand (Epiphi, ca. mei / juni) van Shemu (Oogsttijd) de Egyptische troon.[1] Deze dag werd blijkbaar nog in latere tijden als feestdag ter nagedachtenis aan Ramses II gevierd.[11] Kort na zijn kroning te Memphis zou hij - aldus zijn bouwinscriptie in Abydos[12] - op zijn eerste, officiële reis naar Thebe de Nijl zijn afgevaren, die mogelijk verband hield met de begrafenis van Seti I in het Dal der Koningen en waaraan ook de reeds onder zijn vader werkzame viziers Nebamoen en Paser deelnamen.[1] Volgens diezelfde bouwinscriptie nam Ramses II te Thebe op de drieëntwintigste dag van de derde maand (Hathyr) (ca. augustus / september) van Akhet (Overstroming) aan het jaarlijkse Opet-festival deel, dat elf dagen duurde.[1]

Hij zette de bouwdadigheden van zijn vader voort en begon ook met zijn eigen bouwprojecten. Hij had ook de militaire ambitie van zijn vader geërfd het Egyptische rijk in ere te willen herstellen. Hij promoveerde na zijn aantreden als enige farao verscheidene van zijn vertrouwelingen, liet tempels en schrijnen herinrichten en voerde verscheidene militaire campagnes uit aan de Egyptische grenzen.[7]

Gevechten tegen de Sjardana, Shasu en hordes van Marmarica (1277 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

De Sjardanalijfwacht van Ramses II (reliëf op de Zonnetempel van Aboe Simbel).

Zo zou hij in zijn tweede regeringsjaar (1277 v.Chr.) in de Nijldelta een groep Sjardana (deel van de zogenaamde Zeevolken) gevangennemen, die deze regio als zeerovers onveilig maakten.[13] Deze Sjardana zouden daarop als huurlingen een elite-eenheid rond de farao vormen.[13] Het waren niet enkel de Sjardana, door Ramses II met zijn oorlogsschepen bedwongen, die de Nijldelta bedreigden, maar ook de Shasu, bedoeïen in het oosten, en de Libische hordes van Marmarica, waartegen een fortengordel werd opgetrokken, die door Ramses uit de regio werden verdreven.[14]

Eerste Syrische veldtocht (1275 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

In zijn vierde regeringsjaar (1275 v.Chr.) wist hij vervolgens met een militaire expeditie tot in Fenicië door te dringen en het land van Amurru (het huidige Libanon) zou zich hierdoor losmaken van de Hettitische invloedssfeer.[10] Deze wapenfeiten werden vermeld op de herdenksteles van Nahr el-Kalb.

Tweede Syrische veldtocht (1274 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

In zijn vijfde regeringsjaar (1274 v.Chr.) brak er een openlijke oorlog met de Hettieten uit, die decennia zou duren.[7] Nadat hij dat jaar opnieuw het grensfort Tjaroe (Sile) was gepasseerd, kwam het tot een eerste confrontatie met de Hettitische koning Muwatalli II in de slag bij Kadesh, die de Hettieten nipt wonnen maar door Ramses II in eigen land als een Egyptische overwinning werd afgeschilderd (in het gedicht van Pentaur op de muren van de tempel van Amon in Karnak en in de zogenaamde papyrus Sallier III[15]).

De Hittische koning Muwatalli II had namelijk na deze interventie in zijn invloedssfeer zijn Anatolische en Syrische vazallen onder de wapens geroepen en deze bijeengebracht in de omgeving van Kadesh.[10] Ramses II, die de eerste van de vier divisies van het Oud-Egyptische leger aanvoerde, was door vijandige spionnen misleid geweest te denken dat de Hettitische koning zich ver ten noorden vandaar in Tunip bevond en trok daarom met zijn divisie snel op naar Kadesh, terwijl de drie divisies op enige afstand van hen volgden.[9] Muwatalli II, die zich met zijn leger aan de andere kant van Kadesh bevond, vernietigde eerst de optrekkende tweede Egyptische divisie om zich dan om te keren en Ramses II en zijn divisie aan te vallen.[9] Het wanhopige verzet van de farao (volgens zijn latere omschrijvingen van de veldslag zou Ramses II, na tot zijn vader Amon te hebben gebeden, quasi eigenhandig de vijandige aanvallen afgeweerd hebben[9]) en zijn Sjardana-garde wist de aanvallende Hettitische strijdwagens in verwarring te brengen, waarna de aankomst van Egyptische versterkingen vanaf de kust een regelrechte ramp wist te voorkomen.[10] Toch moest Egypte zijn aanspraken op het land van Amurru opgeven.[10] Ramses II wees een Hettitisch vredesvoorstel af, maar sloot wel een wapenstilstand.[16]

Hettitische versie van het verdrag van Kadesh in spijkerschrift op een kleitablet uit Hattusa (Archeologisch Museum van Istanboel).
Egyptische versie van het verdrag van Kadesh op de tempelmuren in Karnak.

Maar dit zou slechts een tijdelijke wapenstilstand blijken te zijn en de oorlog zou vervolgens in drie fases verlopen.[17] Na de Egyptische grenzen te hebben opgeschoven tot aan Beiroet (in het huidige Libanon), ontmoette Ramses II de vijand bij Kadesh.[17]

Derde Syrische veldtocht (1272 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

Vanaf zijn zevende regeringsjaar (1272 v.Chr.) zou hij strijden om Palestina te heroveren, dat door de Hettieten was aangespoord om tegen hem in opstand te komen.[17]

Vierde Syrische veldtocht (1271-1269 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

In zijn achtste regeringsjaar (1271 v.Chr.) vond het beleg van Dapur plaats dat leidde tot de verovering van deze stad.

Vrede met de Hettieten (1258 v.Chr.)[bewerken | brontekst bewerken]

Nadat in het zestiende regeringsjaar van Ramses II (1263 v.Chr.) de zoon en opvolger van Muwatalli II, Mursili III, was afgezet door zijn oom, Hattusili III, en deze de twee daarop volgende jaren tevergeefs had geprobeerd zijn troon te heroveren, zocht Mursili III zijn toevlucht in Egypte (1261 v.Chr.).[16] Tenslotte wist hij Hettitische gebieden, die ver verwijderd van Egypte waren en diep in vijandig gebied lagen te veroveren en zo de vijand tot nieuwe onderhandelingen te dwingen.[17] Dit leidde tot het zogenaamde verdrag van Kadesh (op de 21e dag van de eerste maand van het seizoen Peret in het eenentwintigste regeringsjaar (1258 v.Chr.)), een van de oudst bekende schriftelijke vredesverdragen, waarvan zowel een Egyptisch in hiërogliefen als Hettitische versie in spijkerschrift is bewaard gebleven.[18] Hiermee vormde deze twee grootmachten een alliantie om de opkomende Zeevolken en Assyriërs tegen te houden.[17]

Ramses, die er meerdere vrouwen op nahield - op een bepaald moment zelfs tweehonderd! -, zou in 1257 v.Chr. met een dochter van de Hettitische koning Hattusili III zijn getrouwd, die mogelijk met zijn echtgenote Maathorneferure kan worden geïdentificeerd.[17] Zijn Grote koninklijke vrouwe, een titel die meestal was voorbehouden voor de favoriete echtgenote, was Nefertari-Merenmoet, met wie hij vermoedelijk reeds was getrouwd alvorens hij zelf prins werd en die hem kinderen baarde en werd geëerd met een tempel in Aboe Simbel.[17] Toen ze zich terugtrok in de haremvilla in Mi-Wer in de Fajoem, nam Isetnofret haar rol als koningin over.[17] Toen deze stierf of zich terugtrok werden haar, Bintanath, en Nefertari's dochter, Meritamen, terzelfdertijd grote koninklijke vrouwe genoemd. Andere favorieten waren de eerder genoemde Maathorneferure en Nebettawy (dochter van Nefertari).[17]

De koninklijk residentie in Pi-Ramesse werd vergroot met portalen, balkons, troonzalen en kamers, dewelke werden versierd met faiencetegels en standbeelden.[17] Ramses II liet tevens Aboe Simbel bouwen en de tempel van Derr in Nubië (het huidige Sudan).[17] Ook het heiligdom van Amon in Karnak, de Luxortempel en het Ramesseum - dat als "huis van miljoenen jaren" diende voor de cultus van de farao en Amon - profiteerden van zijn vrijgevigheid en gevoel voor stijl.[17]

Ramses had meer dan honderd zonen en een groot aantal dochters. Zijn zoons werden individueel benoemd tot erfgenaam, maar overleden reeds voor hun vader, waardoor het uiteindelijk de dertiende zoon, Merenptah, een zoon van Isetnofret, was die zijn vader als farao zou opvolgen.[17] Hij zou te Thebe een gigantische graftombe laten bouwen voor zijn overleden zonen.[17]

Hij werd vermoedelijk vergoddelijkt tijdens zijn eerste Sed-festival (dertigste jaar van zijn regering, 1249 v.Chr.) of de herdenking van zijn kroning.[17] Standbeelden en andere monumenten hielden doorheen heel Egypte zijn gedachtenis in herinnering.[17]

Hij was volgens de meeste egyptologen 90 of 91 jaar oud toen hij in zijn zevenenzestigste regeringsjaar (1213 v.Chr.), kort voor de negentiende dag van de eerste maand (Thoth; ca. juni / juli) van Akhet (de troonsbestijgingsdatum van Merenptah), overleed.[19]

Monumenten[bewerken | brontekst bewerken]

Tempels[bewerken | brontekst bewerken]

En voornamelijk rotstempels (hemispeos) in Nubië:

  • Tempel van Amon-Ra, Ra-Harachte, Chnoem, Anoeket (Anoekis), Isis en Ramses II te Bet el-Wali
  • Tempel van Ptah (alsook Ramses II en Hathor) te Gerf Hussein
  • Tempel van Amon te Wadi as-Subu'
  • Tempel van Amon, Ptah, Ra-Harachte en Ramses II te Derr
  • Tempel van Horus van Miam te Aniba

Standbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

De kolossale beelden van Ramses II voor de grote tempel van Aboe Simbel

De grote tempel van Aboe Simbel diende in het bijzonder ter ondersteuning van de nieuwe opvattingen over het koningschap van Ramses II, die in zijn hoedanigheid van goddelijk gelegitimeerde heerser als gelijkwaardig aan de andere goden wenste te worden beschouwd. Dit blijkt reeds duidelijk uit de vier kolossale (ca. 21 m) standbeelden van Ramses met de dubbele kroon van Opper- en Neder-Egypte (psjent), die de ingang van de grote tempel "bewaken".[20] De afstand tussen de oren van elk standbeeld is al meer dan vier meter en de lippen zijn in de breedte meer dan één meter lang.[21] De twee noordelijke zitbeelden dragen het opschrift: "Ramses, de geliefde van Amon" en "Ramses, de geliefde van Atoem". De zuidelijke: "Ramses, zoon van de heerser" en "Ramses, heerser van de Twee Landen".

Het standbeeld ten zuiden van de tempelingang is onvolledig, deel van de kop en de torso liggen voor de façade op de grond. Het werd reeds kort na de bouw van de tempel in het 31e regeringsjaar van Ramses II door een aardbeving beschadigd.[22] De kolossen van de farao vormden de voornaamste blikvanger van de 38 meter brede en 31 meter hoge façadestructuur.[21] De zitbeelden zijn paarsgewijs rechts en links van de tempelingang op een terras opgesteld. Een negen treden tellende trap leidt in het midden naar een platform, vanwaar men door de poort de tempel kan betreden.

Graf[17][bewerken | brontekst bewerken]

De mummie van Ramses II.

Ramses II werd na zijn dood gemummificeerd en met veel kostbare grafgiften in het voor hem voorziene graf DK 7 van de Vallei der Koningen begraven. Dit graf werd echter reeds ten tijde van de 20e Dynastie van Egypte geplunderd en onder de 21e Dynastie van Egypte werd zijn mummie samen met die van andere farao's verplaatst om grafroverij te voorkomen. Hierdoor hebben we van zijn grafgift maar enkele voorwerpen teruggevonden, waaronder twee oesjabti's.

Zijn in bloemkransen gewikkelde mummie werd in juli 1881 in Deir el-Bahri teruggevonden in een verzamelgraf (DB320) in een cederhouten doodskist. Hij had rood haar - mogelijk ten gevolgd van het mummificatieproces - en zijn lichaam vertoonde sporen van de pokken en leed aan arteriosclerose en - door zijn gevorderde leeftijd - spieratrofie. Zijn gezicht werd gekenmerkt door vooruitspringende wenkbrauwen, dikke wimpers, een sterke kaaklijn, een arendsneus en ronde oren. Zijn genitaliën waren verwijderd en in een standbeeld van de god Osiris geplaatst, mogelijk als een soort van rituele verwijzing naar Seth, die in de stad waar zijn familie uit afkomstig was een bijzondere verering genoot.

Namen[bewerken | brontekst bewerken]

De Nesoet-bit- of troon- en Sa-Re- of geboortenaam van Ramses II op een tempelrelief in Abydos.

Zoals zijn voorgangers sinds het Middenrijk bezat Ramses II vanaf zijn aantreden als farao ook de vijf namen van de farao.

De Sa-Re- of geboortenaam van Ramses II was Ramessoe mery Amoen (rꜤ-msi-sw mri-imn), hetgeen betekent "Ra heeft hem gemaakt, geliefde van Amon".[23]
Zijn Nesoet-bit- of troonnaam luidde Oeser Maat Ra, setep en Ra (wsr-mꜢꜤt-rꜤ stp.n-rꜤ), met de betekenis "de rechtvaardigheid (Maät) van Ra is krachtig, uitverkozen/gekozen van Ra".[23] Daarom werd hij door de Oud-Griekse historicus Diodorus Siculus Osymandyas (Ὀσυμανδύας) genoemd.[24] Deze schreef over een inscriptie van deze koning, die luidde:

"Ik ben Osymandas, koning der koningen, Als iemand wil weten hoe groot ik ben en waar ik lig, moet hij een van mijn werken overtreffen."[25]

Zijn gouden Horusnaam was Oeser renpoet aa nehktoe (wsr-rnpwt ꜤꜢ-nḫtw), wat wordt vertaald als "Rijk in jaren, groot in overwinningen".[23]
Zijn Nebtynaam was Mek Kemet waf khasoet (mk-kmt wꜤf-ḫꜢswt), wat betekent "Beschermer van Egypte, die vreemde landen bedwingt".[23]
Zijn Horusnaam in de Serech was Ka nakht mery Ra (kꜢ-nḫt mri-rꜤ), waarvan de betekenis "sterke stier, geliefde van Ra" is.[23]

Nalatenschap[bewerken | brontekst bewerken]

De figuur van Ramses II vormde de inspiratie voor de uit een weddenschap voortgekomen sonnetten getiteld Ozymandias (1818) door Percy Bysshe Shelley en Horace Smith. Shelley gebruikt een vrije, Engelse vertaling van de hierboven vermelde passage van Diodorus Siculus in zijn sonnet.[25] Hij heeft echter nooit het bij Luxor gevonden kolossale zitbeeld van Ramses II, dat werd gedacht een inspiratiebron te zijn geweest, gezien.[25] Het gedicht van Shelley vormde op zijn beurt de inspiratie voor de naam van een van de hoofdpersonages van de Amerikaanse webcomic Ozy and Millie.

Het leven en de figuur van Ramses II was ook voor meerdere fictieschrijvers een bron van inspiratie. Zo bijvoorbeeld de Ramsès-reeks van de Franse auteur Christian Jacq. Maar ook in de graphic novel Watchmen (1986-1987), waarin het personage Adrian Veidt als een van de inspiraties voor zijn alterego Ozymandias Ramses II neemt. Ook in Ancient Evenings (1983) van Norman Mailer wordt het leven van Ramses II behandeld, zij het door de ogen van Egyptenaren die leefden onder de regering van Ramses IX. In het horrorboek The Mummy, of Ramses the Damned (1989) van Anne Rice is Ramses II het hoofdpersonage.

De in 1984 in opdracht van het Egyptische leger aangepaste versie van de tanktypes T-54 en T-55 werden Ramses II genoemd. Een door de Egyptische nationale vliegtuigmaatschappij EgyptAir in 1989 geleverde en kort daarop in gebruik genomen Boeing 767-300 werd naar Ramses II vernoemd (SU-GAO "Ramses II").[26]

Farao tijdens de joodse uittocht uit Egypte?[bewerken | brontekst bewerken]

Ramses II werd reeds als farao tijdens de joodse uittocht uit Egypte naar voren geschoven in de Duitse roman De wet (Das Gesetz, 1944) van Thomas Mann.

In de film The Ten Commandments (1956) van Cecil B. DeMille werd Ramses II (gespeeld door Yul Brynner) naar voorgeschoven als de farao tijdens de joodse uittocht uit Egypte. Hij baseerde zich hiervoor grotendeels op het boek The Prince of Egypt (1949) van Dorothy Clarke Wilson.[27] Ook de animatiefilm De prins van Egypte (The Prince of Egypt, 1998) voert Ramses II (met in de originele versie de stem van Ralph Fiennes) op als de "broer" van Mozes en farao tijdens de uittocht, mogelijk geïnspireerd door het boek van Wilson en de film van DeMille.[28] In de film Exodus: Gods and Kings (2014) van Ridley Scott werd Ramses II gespeeld door Joel Edgerton.

Er is evenwel geen enkel duidelijk historisch bewijs voor deze aanname, die deels is gebaseerd op een verkeerde lezing van een kort na het eind van de Eerste Wereldoorlog ontdekte inscriptie op een stèle van Ramses II uit Beet She'an waarin sommigen een bewijs zagen van de inzet van Hebreeuwse slaven bij bouwwerken onder Ramses II en dat in standaardwerken als History of Israel (1932) van William O.E. Oesterley en Theodore H. Robinson en Manuel d'archéologie orientale (4 delen, 1927-1947) van Georges Contenau werd opgenomen en door anderen vervolgens werd overgenomen.[29]

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. a b c d e f g h i j k C. Maderna-Sieben, art. Ramses II., in WiBiLex (10/10/2017).
  2. J. Putnam, Egyptology: An Introduction to the History, Art, and Culture of Ancient Egypt, New York, 1990, p. 36.
  3. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, I, Oxford, 1969, 9.12-13 / 14.02-03 / 14.10-11 / 24.16 / 21.14-15.
  4. art. Ramesses II, in M. Rice, Who's Who in Ancient Egypt, Londen - New York, 1999, p. 165.
  5. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, II, Oxford, 1969, 323.01-336.14.
  6. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, II, Oxford, 1969, 353.01-360.06.
  7. a b c d e f g art. Ramesses II, in M.R. Bunson, Encyclopedia of Ancient Egypt, New York, 20022, p. 334.
  8. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, I, Oxford, 1969, 74.01-14. Vergelijk C. Maderna-Sieben, art. Ramses II., in WiBiLex (10/10/2017).
  9. a b c d J. van Dijk, The Amarna Period and the Later New Kingdom (c.1352–1069 BC), in I. Shaw (ed.), The Oxford History of Ancient Egypt, Oxford, 2000, p. 289.
  10. a b c d e art. Ramesses II, in P. Vernus - J. Yoyotte - trad. D. Lorton, The Book of Pharaohs, Ithaca - Londen, 2003, p. 157.
  11. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, IV, 176.05-697.02. Vergelijk C. Maderna-Sieben, art. Ramses II., in WiBiLex (10/10/2017).
  12. K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, II, Oxford, 1969, 323.01-336.14.
  13. a b C. Aldred - rev. A. Dodson, The Egyptians, Londen - New York, 19983, pp. 155-156.
  14. art. Ramesses II, in P. Vernus - J. Yoyotte - trad. D. Lorton, The Book of Pharaohs, Ithaca - Londen, 2003, p. 158.
  15. art. Ramesses II, in M.R. Bunson, Encyclopedia of Ancient Egypt, New York, 20022, pp. 334-335.
  16. a b J. van Dijk, The Amarna Period and the Later New Kingdom (c.1352–1069 BC), in I. Shaw (ed.), The Oxford History of Ancient Egypt, Oxford, 2000, p. 290.
  17. a b c d e f g h i j k l m n o p q art. Ramesses II, in M.R. Bunson, Encyclopedia of Ancient Egypt, New York, 20022, p. 335.
  18. S. Langdon - A.H. Gardiner, The Treaty of Alliance between Hattušili, King of the Hittites, and the Pharaoh Ramesses II of Egypt, in JEA 6 (1920), pp. 179-205.
  19. J. von Beckerath, Chronologie des Pharaonischen Ägypten, Mainz, 1997, pp. 108, 190, P.J. Brand, The Monuments of Seti I: Epigraphic, Historical and Art Historical Analysis, Leiden, 2000, pp. 302-305, C. Maderna-Sieben, art. Ramses II., in WiBiLex (10/10/2017).
  20. E. Blumenthal, Die Göttlichkeit des Pharao: Sakralität von Herrschaft und Herrschaftslegitimierung im Alten Ägypten, in F.-R. Erkens (ed.), Die Sakralität von Herrschaft: Herrschaftslegitimierung im Wechsel der Zeiten und Räume, Berlijn, 2002, p. 58.
  21. a b G. Magi, Assuan, Philae, Abu Simbel, Florence, 1989, p. 79.
  22. L. Oakes, Temples and Sacred Centres of Ancient Egypt: A Comprehensive Guide to the Religious Sites of a Fascinating Civilisation, Londen, 2003, p. 73.
  23. a b c d e P. Lundström, Ramesses II, Pharaoh.se (2011-2018).
  24. Diodorus Siculus, Bibliotheca historica I 47.4.
  25. a b c P.M. Doolan, Shelley en Prometheus, in De Gids 149 (1986), p. 24.
  26. art. Egypt, in B.R. Guttery, Encyclopedia of African Airlines, Jefferson - Londen, 1998, p. 50.
  27. J. Richards, Hollywood's Ancient Worlds, Londen - New York, 2008, p. 108.
  28. R.C. Heard, Drawing (on) the Text: Biblical Reception in Animated Films, in R. Burnette-Bletsch (ed.), The Bible in Motion: A Handbook of the Bible and Its Reception in Film, I, Berlijn - Boston, 2016, p. 374.
  29. S.L. Caiger, Archaeological Fact and Fancy, in The Biblical Archaeologist 9 (1946), pp. 62-67 (in het bijzonder pp. 64-67).

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  • C. Aldred - rev. A. Dodson, The Egyptians, Londen - New York, 19983.
  • P.J. Brand, The Monuments of Seti I: Epigraphic, Historical and Art Historical Analysis, Leiden, 2000. ISBN 9004117709
  • art. Ramesses II, in M.R. Bunson, Encyclopedia of Ancient Egypt, New York, 20022, pp. 334-336.
  • K. Kitchen (ed.), Ramesside Inscriptions, I-IV, Oxford, 1969-1970.
  • S. Langdon - A.H. Gardiner, The Treaty of Alliance between Hattušili, King of the Hittites, and the Pharaoh Ramesses II of Egypt, in JEA 6 (1920), pp. 179-205.
  • C. Maderna-Sieben, art. Ramses II., in WiBiLex (10/10/2017).
  • J. Putnam, Egyptology: An Introduction to the History, Art, and Culture of Ancient Egypt, New York, 1990.
  • art. Ramesses II, in M. Rice, Who's Who in Ancient Egypt, Londen - New York, 1999, pp. 165-166.
  • J. van Dijk, The Amarna Period and the Later New Kingdom (c.1352–1069 BC), in I. Shaw (ed.), The Oxford History of Ancient Egypt, Oxford, 2000, pp. 265-307.
  • J. Vergote, art. Ramses (2), in G. Bartelink - M.A. Beek - A. van den Born - G. Bouwman - J. Nuchelmans - J. Vergote (edd.), Woordenboek der Oudheid, Roermond, 1965.
  • art. Ramesses II, in P. Vernus - J. Yoyotte - trad. D. Lorton, The Book of Pharaohs, Ithaca - Londen, 2003, pp. 157-159.
  • J. von Beckerath, Chronologie des Pharaonischen Ägypten, Mainz, 1997.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]