Gebruiker:Jac Strijbos8/Nubische geschiedenis

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Inleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Het onderzoek naar de prehistorie in Soedan heeft na het intensieve onderzoek -na de aankondiging in de zestiger jaren van de bouw van de grote Assoeandam- een grote vooruitgang gemaakt. Toch zijn er nog vele onzekerheden.

Paleolithicum[bewerken | brontekst bewerken]

Waarschijnlijk woonden er miljoenen jaren geleden al mensen in Soedan. Het land maakte immers deel uit van het Oostafrikaanse gebied, waar de wieg van de mensheid lag. De oudste sporen stammen uit ca. 300.000 v.Chr. Het betreft vuurstenen vuistbijlen met een puntige en een ronde kant. De ronde kant werd in de hand gehouden en met het spitse deel werd getimmerd, gehakt en geslagen. De werktuigen behoorden toe aan de homo erectus, die geleidelijk het gehele Afrikaanse continent bewoonde en van hieruit uitzwierf naar Azië en Europa. De vroegste voorbeelden van deze bijlen zijn gevonden in Khor Aboe Anga, een plaats in de buurt van Khartoem. Soortgelijke werktuigen werden in het hele land gevonden en de best bestudeerde plaats is Wadi Halfa. Van de verblijfplaatsen van deze mensen is weinig bekend. Ongetwijfeld waren het jagers, maar er is niets teruggevonden van de beenderen van de dieren die ze aten. Het vleesmenu zal wellicht met vruchten zijn aangevuld. Ruim 40.000 jaar geleden volgde het Midden-Paleolithicum. Tijdens deze periode werd de vuistbijl nog wel gebruikt, maar er werd steeds meer gebruik gemaakt van de kleine stukken steen die van een groot blok werden afgeslagen. Het onderzoek in Nubië naar aanleiding van de bouw van de grote Assoeandam heeft drie verschillende stijlen van steenbewerking opgeleverd. De eerste is het ‘Nubian Mousterian’ dat gedateerd wordt van ca. 45.000 tot 33.000 v. Chr. Tijdens deze periode werden van een groot stuk steen nauwkeurig kleine stukjes afgeslagen. De geproduceerde werktuigen werden voor allerlei doeleinden gebruikt: schrapen, gaten maken, bewerken van been, het snijden van vlees en hout. De tweede stijl of industrie is bekend als “Denticulate Mousterian’. De stenen werktuigen zijn gekenmerkt door getande randen, gelijkend op een zaag. Waarschijnlijk werden zij gebruikt om hout te bewerken. De derde groep is het ‘Nubian Middle Paleolithic. Deze industrie heeft veel gelijkenis met die van Centraal en Oost-Afrika. De genoemde industrieën kunnen we momenteel nog niet in chronologische volgorde zetten. Het is best mogelijk dat ze gelijktijdig bestonden of dat ze elkaar zijn opgevolgd tijdens de 50.000 jaren die ze hebben omvat. Misschien dat er nog een vierde stijl aan toegevoegd kan worden: het ‘Khormusan’. Deze industrie werd meestal geplaatst in de Late Paleolitische Periode. Tegenwoordig denkt men dat hij beter past in het Midden-Paleolithicum. De mensen leefden van de jacht en de visserij. De Oude Steentijd wordt afgesloten door de Laat Paleolitische Periode. Er zijn verschillende industrieën ontdekt uit deze tijd, vooral in de buurt van Wadi Halfa, die geplaatst kunnen worden tussen ca. 20.000 en 9000 v. Chr. Ze zijn genoemd naar de vindplaatsen. Het ‘Khormusan’ werd gevolgd door het ‘Gemaian’. Ze zijn vertegenwoordigd door enkele kleine kampementen langs enkele rivierarmen. De mensen jaagden op groot wild in de savannen. De gelijktijdige ‘Halfan’-cultuur, in de buurt van Wadi Halfa, werd gedomineerd door microlithen. De volgende industrie, ‘Sebelian’, is ook bekend in Opper-Egypte. De werktuigen zijn groter en mooier afgwerkt dan voorheen. Tijdens de laatste fasen van de Oude Steentijd domineren hele kleine stenen werktuigen, die bekend staan als microlithen. Het waren meestal onderdelen van grotere werktuigen en wapens, zoals pijlpunten, het lemmet van een mes, schrapers die waarschijnlijk in een houten handvat werden gezet en in sikkels om wilde planten mee te oogsten. De oudst bekende industrie is bekend als ‘Halfan’, van ca. 18.000-15.000 v.Chr. Er zijn kleine kampementen gevonden en de mensen leefden nog steeds van jacht en visserij. De volgende culturen zijn de ‘Ballanan’ (ca. 14.000-12.000 v. Chr.) en de ‘Qadan’ (ca. 12.500-9000 v.Chr.). Voor het eerst zijn er begraafplaatsen gevonden. De graven waren ondiepe, ovale kuilen. De doden lagen in samengetrokken houding met de handen voor het gezicht. Op de begraafplaats van Gebel Sahaba werden skeletten gevonden die duidelijk tekenen vertoonden van verwondingen door stenen wapens. Waarschijnlijk volgde nu de ‘Arkinian’ en de ‘Shamarkian’. Deze twee vertonen veel overkomst met de ‘Capsian’-cultuur van Noord-Afrika. Misschien was er contact via de Sahara.

Mesolithicum[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de oude steentijd leefden de mensen van de jacht, visserij en het verzamelen van vruchten. Er werden potten gemaakt van klei om een en ander in te bewaren. De klei werd hard als hij in de zon werd gezet. Dit aardewerk werd op allerlei manieren versierd en door te tijd heen veranderde de soort decoratie. De archeoloog kan zo een chronologie opstellen van verschillende groepen mensen, die dit aardewerk maakten. In andere gebieden van de wereld ging het produceren van aardewerk bijna altijd samen met het domesticeren van dieren en planten. In Nubië gebeurde dat veel later. A.J. Arkell werkte sinds 1944 in de buurt van het ziekenhuis van Khartoem. Hier vond hij de oudste cultuur in Nubië die aardewerk maakte. Hij noemde deze cultuur de ‘Wavy Line culture’, omdat het aardewerk een decoratie van golvende lijnen bezat. Tegenwoordig wordt deze cultuur ook wel ‘Early Khartoum’ of ‘Khartoum Mesolithic’ genoemd. Het patroon van golvende lijnen werd op de natte klei aangebracht met behulp van de graat van de katvis. Soms bestaan de golvende lijnen uit kleine putjes die met een stokje in de klei worden geduwd. Dat wordt ‘Dotted Wavy Line’ genoemd. Naast het aardewerk werden microlithen gebruikt als werktuigen. Er zijn harpoenen gevonden, gemaakt van been en kleine stenen met gaatjes die gebruikt werden om netten in het water te laten zinken. Bijna alle vindplaatsen liggen langs de Nijl. De laatste jaren zijn er ook ten westen van de Nijl nederzettingen van deze cultuur gevonden. Van de woningen van deze mensen is niets teruggevonden. De jacht en de visserij zorgden nog steeds voor het eten. Mosselen maakten een belangrijk deel van de voeding uit, gezien de vele gevonden schelpen. De opgegraven beenderen van dieren tonen aan dat het klimaat in die tijd veel vochtiger was dan tegenwoordig. Ook wilde planten maakten wellicht deel uit van het menu, want er zijn veel vijzels en maalstenen gevonden. Het is echter ook mogelijk dat deze werden gebruikt voor de behandeling van vlees en het fijnmalen van rode oker. Er zijn geen bewijzen gevonden dat er dieren of planten werden gedomesticeerd. De leefwijze lijkt veel op die van het Late Paleolithicum, behalve dan het aardewerk. In het Dongolagebied en direct ten zuiden van Wadi Halfa is aardewerk gevonden dat veel lijkt op dat van ‘Early Khartoum’. Deze cultuur wordt de ‘Khartoum Variant’ genoemd. De recente opgravingen in het Kerma-gebied leveren steeds meer feiten op. In El-Barga werden veel microlithen, vijzels en maalstenen gevonden.

Neolithicum[bewerken | brontekst bewerken]

De jager-verzamelaars van het ‘Early Khartoum’ werden gevolgd door de voedselproducerende economie van de bewoners van Shaheinab. Door Arkell werd deze cultuur het ‘Khartoum Neolithic’ genoemd. In de literatuur wordt vooral de term ‘Shaheinab’ gebezigd. Kenmerkend zijn gepolijste stenen werktuigen, door Arkell ‘gouge’ (een soort beitel) genoemd. Ook werden er maalstenen gevonden. Of deze al werden gebruikt voor gedomesticeerde granen is niet duidelijk. Het aardewerk van Shaheinab wordt gekenmerkt door ingedrukte zigzag lijnen, vooral lijnen bestaande uit V’s en stippen. Tijdens het Late Neolithicum zijn de vormen van het aardewerk meer divers en zijn er vele kelkvormige bekers gevonden. In graven worden soms beeldjes van vrouwen meegegeven, gemaakt van klei of zandsteen. In Shaheinab is een groot aantal haarden gevonden. Van de woningen is niets teruggevonden. In Kerma daarentegen konden een aantal hutten gereconstrueerd worden aan de hand van talloze gevonden paalgaten. In de zestiger jaren werd in de buurt van het tweede cataract de ‘Abkan’-cultuur geïdentificeerd, die veel overeenkomsten vertoont met Shaheinab. In de zeventiger jaren werd de aandacht weer op het centrale deel van het Nijldal gevestigd, waar onder andere Kadero en Geili werden opgegraven. In het volgende decennium werden de gebieden ten oosten en ten westen van de Nijl bij het onderzoek betrokken. Hier werden o.a. Shaqadud en Kassala onderzocht. In Shaqadud werden geen resten van gedomesticeerde dieren gevonden. Ook de kenmerkende ‘gouges’ ontbreken. De nederzetting werd waarschijnlijk meer beïnvloed door de Sahara dan door de Nijl. De gevonden vishaken en harpoenen wijzen er op dat visvangst nog steeds een belangrijk deel van het dieet uitmaakte, naast het verkregen voedsel tijdens de jacht en het verzamelen van vruchten. Opvallend is dat de harpoenen zijn voorzien van een gaatje, waar een lijn aan vastgemaakt kon worden. Kralen en allerlei sieraden laten een welvarende gemeenschap zien. Het aardewerk is van hoge kwaliteit. Voor het eerst zijn er bewijzen gevonden dat vee, geiten en schapen werden gedomesticeerd. De nederzettingen van de neolithische bevolking waren uitgebreid en werden het gehele jaar door bewoond. Daarnaast zijn er kleinere, tijdelijke nederzettingen gevonden die werden gebruikt door de jagers. Dit is een verschil met de rest van de wereld, waar het domesticeren leidde tot vaste woonplaatsen. Begraafplaatsen, zoals in Kadero en Kadruka, laten zien dat er al een sociale elite bestond. Enkele graven zijn duidelijk groter en van rijkere grafgiften voorzien dan de andere graven. Deze semi-nomadische groepen zorgden misschien voor de luxeproducten waar in Egypte steeds meer vraag naar was, zoals ivoor, ebbenhout, dierenhuiden, wierook en kostbare gesteenten. Toen Egypte, na de vorming van de eenheidsstaat, deze bemiddelaars niet meer nodig had namen ze de nomadische levenswijze weer op. Dat was rond 2900 v.Chr. Van deze mensen is weinig teruggevonden. Dat kan het chronologische gat verklaren in het centrale Nijldal. Pas bij de vorming van het Meroïtische rijk, ruim twee millennia later, zijn er weer resten van bewoning gevonden.

Het einde van de neolithische periode is in het noorden geheel anders dan in het centrale deel van Soedan. In het noorden vormen zich de A-groep en de pre-Kermacultuur, waaruit de machtige Kermastaat zich ontwikkelt. De intensieve opgravingen tijdens de reddingsoperatie na de bouw van de grote Assoeandam hebben in het noorden van Nubië enkele neolithische fasen opgeleverd. De “Khartoum Variant’ is de oudste en het aardewerk vertoont veel gelijkenis met dat van het einde van ‘Early Khartoum’. Van een andere groep, de ‘post-Samarkian’ is weinig bekend. De derde groep, de ‘Abkan’, is wellicht gelijktijdig met ‘Shaheinab’. Het aardewerk is glad en onversierd. Er is ook geribbeld aardewerk gevonden dat als voorloper van dat van de A-groep kan gelden. Zoals gezegd, werden in het centrale deel geen resten gevonden van nederzettingen. Ten westen van de Nijl, in de Boetana, de zuidelijke Atbai en de Gashdelta schijnt er geen hiaat in de bewoning te zijn. Het laatste gebied heeft waarschijnlijk een belangrijke gespeeld bij de economische netwerk van Egypte tijdens het einde van het Oude Rijk tot het begin van het Nieuwe Rijk. Ook was het wellicht een belangrijke handelspartner van Kerma. Het gebied rond Kassala was hoogstwaarschijnlijk de poort naar het land Poent.

De A-groep[bewerken | brontekst bewerken]

De aanduidingen voor de Nubische culturen zijn ingevoerd door George Reisner, die in 1907 de leiding had van de ‘First Archaeological Survey’. Deze opgravingen waren nodig omdat de originele Assoeandam, die van 1898-1902 was gebouwd, verhoogd zou gaan worden. Daardoor zou het stuwmeer groter worden en een deel van Nubië onder water komen te staan. De door hem ontdekte culturen gaf hij de namen A-, B-, C-, en X-groep. We gebruiken deze benamingen nog steeds. De mensen van de A-groep woonden hoofdzakelijk in het gebied tussen de eerste en de tweede cataract. Dit gebied wordt Neder-Nubië genoemd. Ze hebben ongetwijfeld contact gehad met hun buren in het noorden, want er zijn veel Egyptische voorwerpen gevonden in hun graven. Dat contact was er tijdens de late predynastieke en vroegdynastieke periode in Egypte. George Reisner meende dat de A-groep vanuit Egypte naar Nubië was gemigreerd. Nu weten we dat de cultuur is voortgekomen uit de neolithische culturen in Nubië. Ook is gebleken dat de B-groep geen aparte cultuur vertegenwoordigt, maar behoort bij de A-groep. Tijdens de A-groep zien we de definitieve cultivatie van granen, de bouw van stenen huizen, het maken van aardewerk met de kenmerkende zwarte rand (‘black-topped pottery’) en het plaatsen van bijgiften in de graven. Het genoemde aardewerk werd in het Nijldal het eerst gebruikt in Egypte door de predynastieke Badari-cultuur en tijdens de Nakada I-periode. Waarschijnlijk werd deze manier van bakken door handelaren naar het zuiden gebracht. In Nubië bleef dit aardewerk nog vijftienhonderd jaar in zwang. De zwarte rand werd verkregen door de pot -nadat die was gebakken- omgekeerd in de smeulende as te zetten. Er waren talrijke nederzettingen van de A-groep, maar ze waren alle klein van omvang. De totale bevolking van Neder-Nubië wordt geschat op 8000. Hoewel er enkele huizen van steen werden gebouwd waren de meeste woningen niet veel meer dan hutten. Of het vee een belangrijke rol speelde wordt soms wel verondersteld maar er zijn weinig bewijzen voor.

De graven van de A-groep laten zien dat er steeds meer zorg voor het hiernamaals bestond. De graven bestonden uit twee typen. Het eerste was een ovaal gat in de grond en in het andere geval werd aan de zijkant in de bodem een nis uitgegraven, waar de dode kwam te liggen. De doden lagen in gehurkte houding op de rechterzijde met het hoofd meestal naar het westen gericht. Sommige lagen op een rieten mat en waren gewikkeld in leer. Er werden veel luxe goederen meegegeven, die vooral uit Egypte kwamen, zoals kralen van faience, schelpen, allerlei soorten stenen, hangers, amuletten, ivoren kammen en armbanden. Ook koperen werktuigen werden steeds meer gebruikt in plaats van stenen. Het leeuwenaandeel bestond uit Egyptisch aardewerk. Die had gediend als container van allerlei goederen. Gezien het grote aantal moet er een intensieve handel tussen de beide gebieden hebben bestaan. Vooral allerlei opmaakspullen en oliën waren gewild door de Nubiërs. Zij gaven de Egyptenaren daarvoor misschien ivoor en slaven. Het is ook mogelijk dat de Nubiërs de goederen verkregen als beloning voor militaire diensten in het noorden.

Een wierookbrander, gevonden in Qustul

Er werden ook enkele graven gevonden met uitzonderlijk rijke bijgaven, zoals in Sayala. Misschien behoorde het graf toe aan iemand die rijk was geworden door de handel met Egypte of wellicht was hij een lokale leider. Ook in Qustul werden rijke gaven gevonden. Bruce Williams denkt dat hier de voorlopers waren begraven van de Egyptische koningen die de eenheidstaat hebben gesticht. Een aantal objecten vertoonde namelijk elementen die verwijzen naar Egypte. Een belangijk object is de wierookbrander.

De voorstelling op de wierookbrander van Qustul

De Nubiërs zelf maakten aardewerk van hoge kwaliteit. Hiertoe behoorde het dunne ‘egg-shell’ aardewerk dat van binnen zwart was en van buiten roze of crèmekleurig en beschilderd met rode driehoeken en andere figuren. Er zijn geen voorwerpen gevonden in de graven van de A-groep die later te dateren zijn dan de tweede dynastie in Egypte, rond 2800 v.Chr. Daarna lijkt het alsof de A-groep van de aardbodem was verdwenen. Misschien dat de bewoners van Neder-Nubië de nomadische leefwijze weer oppakten omdat de handel met Egypte ten einde was. De Egyptenaren namen het heft in eigen handen en haalden nu zelf de producten uit het zuiden. Daarmee verloor de A-groep haar lucratieve inkomsten. Er zijn enkele teksten die melding maken van Nubië in de tijd van de A-groep. De oudste komt van Gebel Sheikh Suleiman, bij de tweede cataract. Hierop komt waarschijnlijk de naam voor van Djer, een farao uit de eerste dynastie, naast een afbeelding die de verovering van twee dorpen uitbeeldt. Vervolgens is er een stele van koning Chasechem, koning uit de tweede dynastie. Hierop staat ook een overwinning op de zuiderlingen afgebeeld. Uit de vierde dynastie van Egypte komt de tekst van koning Snefroe, waarin sprake is van een slachting onder de Nubiërs. Er zouden 7000 gevangenen zijn en 200.000 stuks vee zouden naar huis gebracht zijn. De aantallen zullen zeker overdreven zijn, maar deze militaire operatie is misschien wel de oorzaak van het verdwijnen van de A-groep in Neder-Nubië. In de tijd van Snefroe was er al een vaste Egyptische nederzetting in Nubië, namelijk Boehen. Het was een behoorlijke plaats omgeven door een stenen muur en droge grachten. De Egyptenaren in deze plaats waren vooral bezig met het winnen van koper, maar het was misschien ook een basis voor de handelaren.

De C-groep[bewerken | brontekst bewerken]

(ca. 2250-1500 v.Chr.)

Tijdens de laatste eeuwen van het derde millennium v.Chr. zien we het uiteenvallen van het Egyptische rijk en de herbevolking van Neder-Nubië. Men denkt dat dit een gevolg hiervan is. Deze cultuur kreeg van George Reisner het etiket C-groep toebedeeld. De overeenkomsten met de A-groep zijn dusdanig groot dat men denkt dat zij dezelfde mensen vertegenwoordigen. De verschillen tussen de twee culturen zijn wellicht ontstaan tijdens de eeuwen van afwezigheid.

Het kenmerkende aardewerk van de C-groep is glanzend zwart met ingekraste geometrische patronen, die vaak wit zijn opgevuld. Veel aardewerk is hetzelfde als tijdens de A-groep, zoals met een zwarte rand en er is ook geïmporteerd aardewerk uit Egypte. In het begin waren de graven ronde of ovale kuilen in de grond. De dode lagen uitgestrekt, het gezicht meestal naar het noorden gericht en het hoofd naar het oosten. De bovenbouw bestond uit een cirkelvormige muur van ongeveer een meter hoog, gebouwd van op elkaar gestapelde stenen. De ruimte werd opgevuld met zand en grint en de doorsnee hiervan kon oplopen tot vijf meter. Naast de gaven in het graf werden er potten, die ongetwijfeld voedsel bevatten, aan de buitenkant tegen de rand geplaatst. Bij sommige graven stond een soort grafsteen, vaak met een afbelding van vee. Later werden de graven rechthoekig. Tegen het eind van de periode kregen sommige graven een stenen gewelf. Vele graven hadden nu een kapel aan het graf, waar offergaven geplaatst konden worden. Onder de bijgaven behoren koperen messen en spiegels, die uit Egypte stammen. Ook veel figuurtjes van vrouwen en vee, gemaakt van klei. Van de nederzettingen is die van Sayala West een van de oudste. Die was omgeven door een stenen muur, die waarschijnlijk als basis heeft gediend voor een hogere muur van riet of takken. Binnen deze ommuring stonden een aantal hutten. In Aniba zijn meerdere perioden van bewoning te zien. De eerste bestond uit tenten. Vervolgens waren er ronde huizen, die deels in de grond waren uitgegraven. Daarna waren er rechthoekige gebouwen opgetrokken van in de zon gebakken stenen. Tijdens de late periode neemt het aantal nederzettingen toe met tevens een toename van defensieve elementen, zoals in Wadi es Seboea. Er wordt vaak aangenomen dat de mensen van de C-groep vooral veehoeders waren. Er was echter te weinig gras langs de oevers van de Nijl om grote kudden vee te laten grazen. Wellicht speelde vee een rol als prestigeobject, zoals tegenwoordig nog vaak te zien is in Afrika. Landbouw, jacht en het houden van geiten en schapen voorzag hen in hun levensonderhoud. De Egyptenaren exploiteerden een steengroeve in de buurt van Toshka. Hier liet koning Chefren dioriet halen om te gebruiken in zijn tempel in Gizeh. Er zijn in de groeve namen gevonden van koningen uit de vierde en de vijfde dynastie. De enige vaste nederzetting van de Egyptenaren in Nubië was Boehen. De opgraver, Emery, meent dat de plaats een belangrijk centrum was voor het smelten van koper. Egyptische teksten tonen aan dat er in de zesde dynastie regelmatig handelskaravanen naar Nubië werden gestuurd. De meeste informatie krijgen we van Harchoef die tijdens de regering van koning Merenre (ca. 2200 v.Chr.) de eerste van vier expedities ondernam naar het zuiden naar een gebied dat Yam werd genoemd. Tegenwoordig denkt men dat dit de Kermastaat is die ten zuiden van de derde cataract een belangrijke macht vertegenwoordigde. Harchoef beschrijft hoe hij terugkeerde met driehonderd ezels beladen met wierook, ivoor, ebbenhout, luipaardhuiden en andere exotische producten. Tijdens de laatste expeditie onder koning Pepi I bracht hij voor de jonge koning een dwerg mee.

Kerma[bewerken | brontekst bewerken]

De Nubische stad[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste sporen van menselijke aanwezigheid in het bekken van Kerma zijn enkele rudimentaire werktuigen en botten van dieren. Zij stammen uit ca. 800.000 v.Chr. Rond 7500 v.Chr. worden de vondsten veelvuldiger en vinden we de resten van de eerste nederzettingen. Recente opgravingen hebben aangetoond dat er een bevolking leefde ten tijde van en later dan de A-groep. Deze wordt de pre-Kerma cultuur genoemd. Het aardewerk lijkt op dat van de A-groep. De Pre-Kermacultuur strekte zich waarschijnlijk uit van de tweede cataract tot de omgeving van Dongola. Ze ontstond in het vierde millennium v.Chr. en duurde tot de opkomst van de Kermastaat rond 2500 v.Chr. De Nubische nederzetting omvat een gebied van ca. twee ha. Waar honderden gaten in de grond gevonden zijn, die waarschijnlijk dienden voor de opslag van voedsel. Ook zijn er talloze paalgaten gevonden. Aan de hand van deze laatste kon de stad grotendeels gereconstrueerd worden. Het waren ronde hutten, een paar rechthoekige bouwsels en palissaden. De meerderheid van de hutten had een diameter van ongeveer vier meter en waren hoogstwaarschijnlijk woonverblijven. De grotere hutten hadden wellicht een speciale functie, zoals ontmoetingsplaats of werkplaats. De kleinere waren vermoedelijk verblijven voor klein vee. Twee grote, rechthoekige ruimten zullen ongetwijfeld en speciale functie hebben gehad. Aan de randen van de nederzetting kon men een aantal palissaden te reconstrueren, die waarschijnlijk dienden als verblijven voor het vee en/of als een soort verdedigingsmuur. De bewoners waren landbouwers en veehouders.

Rond 2500 v.Chr. ontwikkelde zich vier kilometer naar het westen een nieuwe stad, die duizend jaar blijft bestaan. Deze periode werd door B. Gratien op basis van haar opgravingresultaten op het eiland Sai als volgt onderverdeeld:

Vroege Kerma: Einde Oude Rijk en Eerste Tussenperiode (ca. 2500 – 2050 v.Chr.) Midden Kerma: Middenrijk (ca. 2050-1750 v.Chr.) Late Kerma: Tweede Tussentijd en begin Nieuwe Rijk (ca. 1750-1550

De stad bestond aanvankelijk uit hutten en tenten. Tijdens het Midden Kerma breidde de stad zich flink uit. Er werden stadsdelen met specifieke functies ontwikkeld. De oude stadskern bestond uit een complex van religieuze gebouwen, met in het midden de westelijke deffoeffa. In de buurt lag ook de residentie van de priesters en de koningen. Tijdens de laatste twee eeuwen van het Kerma-rijk werd, iets verder naar het westen, een nieuw paleiscomplex gebouwd, dat ook woonhuizen, silo’s, opslagdepots en grote ontvangstruimten omvatte. De stad was een ontmoetingsplaats tussen de Mediterrane wereld -via Egypte- met het centrale deel van Afrika. In de stad Kerma werden de goederen uit het zuiden van de Sahara en de Rode Zee opgeslagen. Handelaren uit het noorden trokken naar de stad om deze producten te ruilen. Teksten uit Egypte informeren ons hierover. Hoewel er in Kerma geen geschreven taal was, tonen allerlei gevonden zegels aan dat er een goed administratief systeem was. De handelaren die naar Kerma gingen namen vaak een landroute. Egyptische teksten en vondsten van botten duiden op het veelvuldig gebruik van ezels voor het transport van handelswaar. Langs deze routes lagen versterkte uitkijkposten Al vroeg waren er tekenen van een sociale hiërarchie. Sommigen graven waren rijker dan andere. De stad was omgeven door een dikke muur, waarin de poorten waren versterkt door bastions. Rond 2000 v.Chr. werd een gebied van 200 x 100 meter door een muur omgeven. Nog wat later was de ruimte te klein en werd er ook buiten de muren gebouwd.

Het rijk van Kerma breidde zich in de hoogtijdagen ver uit. In het zuiden voorbij Kurgus en in het noorden tot aan de eerste cataract. De ontwikkeling van de stad is te verklaren door haar ligging. Ze wordt aan beide zijden beschermd door de woestijn en in het noorden door de derde cataract. De opslagplaatsen ten zuidwesten van de stad waren waarschijnlijk onderdeel van de haven, die zich tijdens het Midden Kerma ontwikkelde en waaraan tijdens het Late Kerma een tempel en kapel werden toegevoegd. Er is een buitengewone ontwikkeling in de grafbouw: van kleine, eenvoudige graven tot grote tumuli met een diameter van bijna honderd meter. In de graven lag de dode op een bed van gras. Hij lag uitgestrekt of in opgetrokken houding, vergezeld van grafgiften. Vanaf het begin is de aanwezigheid van leer in de graven opvallend: kleren, grote huiden, tassen etc. Een groot aantal dieren werd mee begraven en er werden vele bucrania op het graf geplaatst. Het aantal loopt uiteen van een paar tot vele honderden. Een graf uit het Midden Kerma bezat er vierduizend. Tijdens het Neolithicum begon het gebruik van mensenoffers. Deze traditie ging door tijdens het Kermatijdperk. Vooral tijdens het Late Kerma werd het gebruik steeds vaker toegepast en werden hele families in een graf begraven. Bij de laatste heersers van Kerma liep het aantal in de honderden. Terwijl het rijk zich uitbreidde, werden de gebouwen in de stad steeds monumentaler. Grachten werden verdiept en palissades zorgden ervoor dat de stad moeilijk in te nemen was.

De westelijke deffoeffa in Kerma
De stad Kerma gezien vanaf de westelijke deffoeffa
De beelden die door Charles Bonnet in Kerma werden gevonden

De Egyptische stad[bewerken | brontekst bewerken]

Een kilometer ten noorden van de stad Kerma ligt Dokki Gel. Die werd gesticht door de Egyptenaren in het begin van de 18e dynastie, toen Kerma werd veroverd. Er is door Charles Bonnet een ommuring van drie tot zes meter dikte ontdekt, die versterkt werd door rechthoekige en vierkante bastions. Tot nu toe zijn de resten bekend van twee paleizen en een godsdienstige wijk. De belangrijkste tempel, gebouwd van zandsteen, is gewijd aan Amon en dateert uit de regeringsperiode van de Egyptische koning Toetmosis IV. Daaronder liggen resten van een oudere tempel van Amenhotep II. Bij de tempel van Toetmosis IV behoorden opslagplaatsen en bakkerijen. Tijdens de regering van Echnaton werd deze tempel helemaal afgebroken en de stenen op het formaat van talatats (een specifiek formaat van 27x27x54 cm, waarmee men tijdens de regeringsperiode van Echnaton bouwde) hergebruikt. Deze tempel werd later afgebroken want een aantal talatats werd teruggevonden in een nabij gelegen Napataanse tempel. In Dokki Gel zijn delen van zeven monumentale beelden gevonden, die in een twee meter diepe put waren begraven na de militaire campagne van Psammetichus II in 593 v.Chr. Het betreft de koningen Tanoetamon, Senkamanisken, Anlamani, Taharka en Aspelta. Tijdens de Koesjitische periode hebben Shabaka en Amanote-erike in de stad restauraties uitgevoerd. In de loop van de vierde eeuw n.Chr. werden de tempels en woningen verlaten en kwam er een andere bevolking wonen. Twee eeuwen later begon de kerstening waarna de islam haar invloed langzaamaan begon uit te oefenen.




http://www.numibia.net/nubia/a-group.htm

http://wysinger.homestead.com/qustul.html

http://www.ancientsudan.org/history_02_cultures.htm

http://www.numibia.net/nubia/c-group.htm

http://archaeology.about.com/od/kterms/qt/kerma.htm

http://www.kerma.ch/index.php?lang=en