Gebruiker:Macorem/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Synopsis[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

13 november. Nacht. Een reusachtig luchtschip, de Mammoth, vliegt door de hemel. Het is het grootste bestaande luchtschip en vormt “een stad boven de aarde”.[1] Onder deze zwevende reus suist een kleiner vliegtuig voorbij, dat op het vliegveld van de hoofdstad landt. De passagiers stappen uit en worden opgewacht door politierijen. Dit is de Staat. De Staat is een rijk, waarin er slechts nog steden zijn, internationaal verkeer uitgedoofd is, de auto enkel nog voor militaire doeleinden dient, voortplanting via het demografisch instituut geoptimaliseerd wordt en er alles aan gedaan wordt om het begrip 'sekse' te doen verdwijnen. De Raad, het hoogste bestuursorgaan in de samenleving, bestaande uit vijf mannen en vijf vrouwen, verplicht iedereen om dezelfde kleding te dragen, hetzelfde kapsel te nemen en de strikt geplande werk-, rust- en feestkalender te volgen. De stadsplanning is even gestructureerd als het leven van de burgers: de mensheid beleeft haar afgelijnde dagen in vierkante woon- en werkkwartieren, nuttigt gezamenlijk haar maaltijden en marcheert op vrije dagen in vierkantig en rechthoekig geordende troepen door de vlakke natuur rond de stad. Gaandeweg begint de Staat steeds meer karaktertrekken van een totalitair regime te vertonen, dat de kapitalistische ideologie uit alle macht probeert te weren. Zo is privacy ongekend, alleen zijn taboe en eigendom verboden. Muziek beperkt zich tot het zingen van nationale liederen. De enige overblijvende religie is die van de verheerlijkte astronomie. De Staat zet volledig in op de massa, het individuele beschouwt hij als staatsgevaarlijk en dus als ongewenst. Kritiek is ten strengste verboden en elke overtreding betekent gevangenis. Eens in de zoveel tijd nodigt de Raad echter wel een gevangene uit om zijn mening te verkondigen op een lezing, maar dat dient enkel als avondvullend entertainment voor de belangrijkste politici van de Staat. Zijn tegendraadse opvattingen zijn er dan ook louter om mee te lachen en na zijn preek over "het idée fixe du bol" wordt de crimineel, die overigens een baard heeft en dus niet geüniformeerd is zoals de rest van het volk, weer veilig naar zijn cel geleid.[2]

In de donkere stadskern daarentegen kiemt heimelijk de stem van een naderende opstand. Die buurt geldt voor de Staat als waarschuwing uit het verleden: de "wijk van het slechte voorbeeld" is, met zijn patriciërswoningen, musea, kerken en ronde vorm, het symbool van de kapitalistische samenleving.[3] 's Nachts laat de opstandige groep-A zich geniepig insluiten in het oude stadscentrum om een bijeenkomst te houden. Zij eisen het recht om te vragen, om te twijfelen, om kritiek te uiten, om mens en individu te zijn. De beweging krijgt steeds meer aanhang en de Raad voelt onrust opborrelen in de hoofdstad. Dan breekt de opstand uit;, maar de goed uitgeruste Raad weet hem met harde maatregelen snel neer te slaan en arresteert hierna de leiders van de rebellen, die na een vier uur durend proces zonder pardon publiekelijk geëxecuteerd worden. De stadskern is ondertussen afgebroken en vervangen door een, opvallend, rond Kernplein.  

Die overwinning van de Staat op de staatsgevaarlijke anti-beweging moet gevierd worden en dat doet hij met drie grote feestelijkheden voor het volk: de lancering van een raket; de ontginning van een kolossale meteoriet; en ten slotte een luchtspiegeling, waarbij met gekleurde gassen het visioen van een toekomstige blokkenstad in de lucht geprojecteerd wordt. Hoewel het gevaar overwonnen is, blijft het evenwicht in de Staat wankel. Overal blijft het kwaad opduiken: de bevolking geeft zich over aan de verleiding van geld, juwelen, drank en spel. Dat gebeurt volgens de Raad onder de invloed van het kwalijke kapitalistische buitenland. Voor het volk voelt het daarentegen als een verademing om eens een individu te kunnen zijn. Wanneer op 15 maart de vierjaarlijkse wapenschouwing plaatsvindt, kan de Raad zijn ogen niet meer sluiten voor de werkelijkheid. Terwijl de geoptimaliseerde vloot en de horde helikopters zowel de burgers alsook het buitenland moeten intimideren, ziet het bestuur vanuit de lucht hoe de stad een broeihaard van wanorde is geworden. De rechte lijnen van een solide samenleving veranderen langzaam in opstandige cirkelvormen. Het voortbestaan van de Staat ligt onder vuur.

Personages[bewerken | brontekst bewerken]

In de roman komen zelden individuele figuren aan bod, het romanpersonage als individu verdwijnt als het ware in Blokken. Wanneer Bordewijk toch afzonderlijke personages ten tonele voert, zijn ze vaak eendimensionaal en vlak en lijken ze zelfs geen eigen identiteit te hebben. Van psychologische ontwikkelingen is er al helemaal geen sprake. Zo duikt in het derde hoofdstuk een gevangene op die een lezing komt geven, maar hij wordt niet bij naam genoemd en de opvatting die hij verkondigt, is belangrijker dan zijn persoonlijkheid. Net zoals de rebellen van Groep-A reduceert Bordewijk de gevangene tot een mening, een naamloze spreker.[4] Enkel het uiterlijk van die laatste wordt nog beschreven: “Hij was klein, verschrompeld, bijziende, en er lag slechts kracht in zijn lange, sneeuwwitte beharing van hoofd en gelaat”.[2] De leden van Groep-A treden nog anoniemer op. Zij zijn niets meer dan schimmen die in het donker opduiken en Bordewijk onderscheidt hen slechts met rangtelwoorden of onbepaalde voornaamwoorden: “Een zei”, “Een ander zei”, “De eerste zei”, “De zesde zei”.[4] Pas in het zevende hoofdstuk worden de namen van de rebellen kenbaar gemaakt, maar ook daar blijft het louter bij een opsomming: "Glüschaint, De Marcas, Tannenhof, de vrouw Tekalopte en Ypsilinti".[5] De vermelding van hun namen draagt niet bij tot enige vorm van identiteit of identificatie als personage.[4] De rol van personages zoals de rebellen of de spreker beperkt zich dus tot een symbolische. Bordewijk haalt hen enkel aan als vertegenwoordigers van een idee, mening of ideologie, net zoals in de Staat zelf kunstenaars en wetenschappers anoniem blijven.[6][7]

Naast deze identiteitsloze figuren duiken nog enkele andere personages op in Blokken. Het hoofdpersonage is de Staat. Hij bepaalt als abstracte instantie de inrichting van het leven. Het concept van ‘staat’ wordt gepersonifieerd en wordt zo, in tegenstelling tot de individuen van Groep-A of de gevangene, wel een concreet personage: “De Staat loochende alle individuele waarden, in de eerste plaats de waarde van het individu.”[8] Die personificatie wordt ook duidelijk in volgend voorbeeld: “In de tijd dat de Staat nog handel dreef met het buitenland [...]”[9] De Staat lijkt wel een echt bestaand wezen te zijn dat alle macht in handen heeft. Ook de Raad, het bestuursorgaan van de Staat, dat uit tien mensen - vijf vrouwen en vijf mannen - bestaat, krijgt een materieel karakter: “Maar de Raad kende de leden niet waaruit hij bestond, hij was de monoliet, gaaf van samenstelling en ongespleten.”[10][11] Hoewel de Staat, als gepersonifieerd figuur in de roman, het voor het zeggen heeft, uit zijn macht zich concreet in de Raad die “als Norm, als Handeling, als Beslissing” geldt.[12]

Hoewel er dus toch sprake is van personages in deze roman, is hun voorkomen uitermate identiteitsloos en afstandelijk. Opvallend is dat menselijke leden nauwelijks een identiteit of naam krijgen, terwijl de Raad en de Staat, abstracte concepten, wel een persoonlijkheid hebben. Naast de Raad, de Staat, de spreker op de lezing en de rebellen van Groep-A verwijst Bordewijk overigens slechts zeer algemeen naar romanfiguren als de bevolking of het volk, gezinnen of de mensheid. Dat doet hij zeer bewust, zo blijkt uit een radiogesprek met Bordewijk uit 1962. Daarin vertelt hij over de genese van Blokken als een roman "waarin geen mensen voorkomen, alleen maar massa's".[13]

Structuur[bewerken | brontekst bewerken]

Blokken is erg overzichtelijk opgebouwd: de roman bestaat uit tien hoofdstukken, waarvan de titel telkens uit een bepaald lidwoord en zelfstandig naamwoord bestaat. Afgezien van de eerste twee hoofdstukken beslaat ieder hoofdstuk ongeveer drie tot vier pagina's, waarop telkens een of meerdere kenmerken van de Staat beschreven worden.[14] Die afzonderlijke beschrijvingen, geordend per hoofdstuk, wijzen op een montage- of collagetechniek.[14] Met niet meer dan 43 pagina's is het een uiterst bondig boek, dat zowel op inhoudelijk als op structureel vlak kernachtigheid vooropstelt. Binnen het ideologische regime van de Staat moet iedereen er hetzelfde uitzien en gelijk behandeld worden en die uniformiteit wordt ook in de structuur van de roman doorgetrokken. Dat blijkt uit de consistentie in de opbouw van de titels en hoofdstukken.[4] Die compactheid sluit samen met het collageprocedé aan bij het constructivistisch principe in de bouwkunst. Daarenboven vertoont de roman een cyclische structuur: het verhaal begint 's nachts en eindigt wanneer na de nacht van 15 maart "de nieuwe dag doorbrak, vorstkoud, rulrood, staalhard".[15][16]

Binnen die cyclische structuur kan de opbouw van Blokken vanuit verschillende perspectieven benaderd worden. Allereerst vertoont de opbouw van de roman een constant contrast tussen tegenstellingen, wanneer je de hoofdstukken per twee opdeelt.[17][15] Zo volgt het hoofdstuk De dag op De nacht, komt na De monoliet, dat de Staat als machthebber beschrijft, het hoofdstuk over de opstandelingen, namelijk De Groep-A en wordt De executie afgelost door De vreugde.[18] Een volgende benadering splitst de roman op in twee delen. De eerste vijf hoofdstukken behandelen de Staat en zijn macht, de laatste vijf het begin van zijn ondergang. In het zesde hoofdstuk komt namelijk de groep-A ten tonele, die het bewind en daarmee zijn perfectie in vraag stelt. Hoewel de Raad de opstand van de rebellen weet neer te slaan, merkt die vanaf dan op hoe het evenwicht van de Staat begint af te brokkelen.[18] Ten derde kunnen de eerste zes hoofdstukken en de laatste vier hoofdstukken samengenomen worden. Op die manier wordt het contrast tussen respectievelijk het statische en het dynamische deel van de roman duidelijk. De eerste zes hoofdstukken zijn namelijk vooral gewijd aan de beschrijving van het leven in de Staat, terwijl er vanaf het hoofdstuk getiteld De executie echt dingen beginnen te veranderen.[18]

Blokken als tragedie[bewerken | brontekst bewerken]

Een andere interpretatie van de structuur vindt zijn grondslagen in de opbouw van de tragedie.[15] (In verklarende noot: Vijfvinkel (1986) refereert hier aan een brief van Bordewijk aan Van Vriesland van 26 maart 1946, waarin Bordewijk zijn roman Blokken zelf in de categorie 'romans van tragedies' plaatst. In de brief zelf, deels gepubliceerd in Van Vriesland (1949), lijkt Bordewijk daarentegen niet te zinspelen op de structureel-inhoudelijke kenmerken van de tragedie, maar louter op de inhoud: "Van mijn romans, groot en klein, meen ik dit te mogen zeggen: een ondeugd of de overdrijving van een deugd, ofschoon niet zonder een zekere indrukwekkendheid, voert uiteindelijk naar den ondergang. Dit is het geval in Blokken [...] Een andere tendentie is in geen dezer boeken aanwezig; zij zijn de romans van de tragedies."[19]) De eerste akte (de expositie) bestaat uit de hoofdstukken De nacht en De dag. In de twee daaropvolgende capita volgt de intrige, die uitmondt in de derde akte: de climax. In De monoliet en De Groep-A wordt het contrast tussen de heersende Staat en de kiemende rebellie namelijk op de spits gedreven. Na dat summum komt, zoals in de tragedie, de catastrofe (in De executie), die de Staat echter als iets positiefs beschouwt en dus viert (in De vreugde). De zonde toont daarentegen het niet te stoppen 'verval' van de samenleving, wat in het laatste hoofdstuk (De wapenschouwing) als peripetie of catharsis tot uiting komt.[20]

Eisenstein en Einstein[bewerken | brontekst bewerken]

De structuur van het boek zou deels aan de film Pantserkruiser Potemkin (1925) van Eisenstein ontleend zijn, aan wie het boek samen met Einstein is opgedragen.[21] "Het is de enige film die voor 1931, het jaar van de uitgave van Blokken, in ons land is vertoond [...]. Beide bestaan uit een tragedie, waarvan elk bedrijf is opgesteld uit twee delen die elkaars tegengestelde zijn".[22] Einstein formuleerde later ook de (achteraf onhoudbaar gebleken) opvatting dat het tijd-ruimte-continuüm statisch en eindig is. Dat vindt zijn parallel in de structuur van de Staat: een gesloten statisch systeem dat geen ontwikkeling meer kent en waaruit de burgers nooit kunnen ontsnappen. Omdat men hieruit nooit zou kunnen ontsnappen, wordt het verzet uitgebreid tot kosmische dimensies. Een lid van de groep-A gelooft namelijk dat het heelal "verbonden is aan andere heelallen tot een nieuwe eenheid in vierde dimensie", zodat ons universum slechts een nietig deels is van het "oneindige en onbegrensde".[23][24]

  1. F. Bordewijk (1931). 'Blokken', in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 10.
  2. a b Bordewijk, F. (1931). 'Blokken', in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 17.
  3. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 20.
  4. a b c d Dupuis, M. (1980). Ferdinand Bordewijk. Antwerpen: Orbis en Orion, pp. 29.
  5. F. Bordewijk (1931). 'Blokken', in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 33.
  6. Dupuis, M. (1980). Ferdinand Bordewijk. Antwerpen: Orbis en Orion, pp. 42.
  7. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 20.
  8. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 19.
  9. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 21.
  10. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 24.
  11. Vijfvinkel, R. (1986). Bordewijks roman “Blokken” en Eisensteins film “Pantserkruiser Potemkin”. Literatuur 3 (1): 25
  12. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 23.
  13. Vijfvinkel, R. (1986). Bordewijks roman ‘Blokken’ en Eisensteins film ‘Pantserkruiser Potemkin’. Literatuur 3 (1): 23
  14. a b Dautzenberg, J.A. (1991). 'Blokken', in: A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure & M. Janssens (red.), Lexicon van literaire werken: besprekingen van Nederlandstalige literaire werken, 1900-heden. Groningen: Wolters-Noordhoff, pp. 8.
  15. a b c Vijfvinkel, R. (1986). ‘Bordewijks roman “Blokken” en Eisensteins film “Pantserkruiser Potemkin”’. Literatuur 3 (1): 24
  16. Bordewijk, F. (1931). ‘Blokken’, in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. Nijgh & Van Ditmar, pp. 43.
  17. Lukkenaer, P. (1985). ‘Bordewijks “Blokken”: Politieke kabbalistiek’, in: L. De Vos (red.), Laatst nog… Opstellen over de aflopende toekomst. Antwerpen: EXA, pp. 149.
  18. a b c Lukkenaer, P. (1985). ‘Bordewijks “Blokken”: Politieke kabbalistiek’, in: L. De Vos (red.), Laatst nog… Opstellen over de aflopende toekomst. Antwerpen: EXA, pp. 161.
  19. Vriesland, V.E. van (1949). F. Bordewijk. Antwerpen: De Sikkel, pp. 45-46.
  20. Vijfvinkel, R. (1986). Bordewijks roman 'Blokken' en Eisensteins film 'Pantserkruiser Potemkin'. Literatuur 3 (1): 24-25
  21. Vijfvinkel, R. (1986). Bordewijks roman 'Blokken' en Eisensteins film 'Pantserkruiser Potemkin'. Literatuur 3 (1): 28
  22. Vijfvinkel, R. (1986). Bordewijks roman 'Blokken' en Eisensteins film 'Pantserkruiser Potemkin'. Literatuur 3 (1): 28
  23. Dautzenberg, J.A., (red.) A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure & M. Janssens (red.) (1991). Blokken. Lexicon van literaire werken: besprekingen van Nederlandstalige literaire werken, 1900-heden. 10: 8-9
  24. F. Bordewijk (1931). 'Blokken', in: P. Dubois (red.) Verzameld werk. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, pp. 28.

Verklarende noten[bewerken | brontekst bewerken]