Gebruiker:Meglosko/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is het persoonlijke kladblok van Meglosko.
Een kladblok is een subpagina van iemands gebruikerspagina. Het dient als testruimte voor de gebruiker en om nieuwe artikelen of langere toevoegingen aan bestaande pagina's voor te bereiden.

Let op: je kladblok opslaan gaat met de knop 'publiceren'. De pagina wordt daarmee nog niet in de openbare encyclopedie geplaatst en blijft een kladpagina. De kladblokpagina is wel zichtbaar (voor iedereen die wat meer van Wikipedia) en mag dus geen onoorbare dingen te bevatten.

Het is, ook in een kladblok, uitdrukkelijk niet toegestaan om zonder toestemming auteursrechtelijk beschermd materiaal van derden te publiceren.
Enkele handige links: Spiekbriefje | Snelcursus

Andere testplaatsen: De algemene zandbak | De probeerpagina van de snelcursus | De sjabloonzandbak

Mee bezig Mee bezig
Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.
Max Horkheimer & Theodor Adorno, twee prominente vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule. Rechts, met zijn hand in zijn haar, is ook de jonge Jürgen Habermas.

De Frankfurter Schule is een Duitse sociologische en filosofische stroming in de hedendaagse filosofie die ontstond in de eerste helft van de 20ste eeuw en zich bezighoudt met de maatschappijkritische, neomarxistische, Kritische Theorie. De stroming vindt haar grondslagen in het werk van Max Horkheimer en Theodor Adorno van het Institut für Sozialforschung te Frankfurt. Andere bekende denkers die met deze school verbonden waren of zijn, zijn Walter Benjamin, Herbert Marcuse en Jürgen Habermas.

Algemeen zijn deze denkers gericht op het opstellen van een kritische maatschappijtheorie die inzichten moet combineren uit verschillende disciplines, zoals filosofie, sociologie en psychoanalyse. Deze school is sterk geïnspireerd door het denken van Karl Marx, maar breekt op bepaalde cruciale punten wel met het marxisme. Zo wordt de klassieke eenzijdige nadruk op de 'materiële' (sociaal-economische) kant van het verhaal verworpen, en krijgt ook de cultuur een vooraanstaande rol in de Frankfurter Schule. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Adorno's en Horkheimers analyse van de 'cultuurindustrie' in Dialektik der Aufklärung (1947) en Benjamins analyse van nieuwe vormen van kunst in Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit (1936). Andere begrippen die centraal staan binnen deze stroming zijn onder meer klassenstrijd, commodificatie, reïficatie, warenfetisjisme en massacultuur.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Het instituut voor Horkheimer[bewerken | brontekst bewerken]

De context van het ontstaan van de Frankfurter Schule was een verdeeld en verward Duitsland. Na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en de overgang van het Duitse Keizerrijk naar de Weimarrepubliek traden er veel linkse intellectuelen naar voren die van Duitsland een 'socialistische' republiek wilde maken. Wat dit 'socialisme' echter moest inhouden was onderwerp van hevig debat. Enerzijds had men de radicalen, bijvoorbeeld de Spartacusbond met Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Daartegenover stonden de gematigden, zoals bijvoorbeeld het revisionisme van Eduard Bernstein. Het was in deze context dat Felix Weil op zoek ging naar een nieuwe inhoud voor het marxisme. Zo hield hij bijeenkomsten (Erste Marxistische Arbeitswoche) met vele prominente marxisten, waaronder Karl Korsch, Georg Lukács, Friedrich Pollock, Julian Gumperz en Karl Wittfogel.

In 1923 richtte Weil het Institut für Sozialforschung (IfS, instituut voor sociaal onderzoek) op bij de universiteit van Frankfurt om een instituut te creëren dat zich met vragen rond de arbeidersbeweging en het antisemitisme zou bezighouden. Het instituut kwam tot stand in een tijd waarin Duitsland geteisterd werd door hyperinflatie, en het waren de buitenlandse dollars van Weils vader die het instituut mogelijk maakte. Voor de post van directeur werd in de eerste plaats gedacht aan Kurt Albert Gerlach, maar die stierf onverwachts (op 37e-jarige leeftijd) nog voor hij die taak kon aanvangen. Als eerste directeur werd dan de austromarxist Carl Grünberg aangesteld. Grünberg stond ook bekend als 'kathedersocialist'. En hoewel hij links georiënteerd was, en bekend stond om zijn historisch onderzoek naar de arbeidersbeweging, verschilde hij toch drastisch qua intellectuele oriëntering van de latere Frankfurter Schule.

Al snel ervoer het instituut een bloeiperiode, grotendeels door toedoen van de bloei van de stad, Frankfurt am Main. Zo was er ook een nauwe band met de Frankfurter Zeitung, waarin vele (latere) leden van het instituut publiceerden. In 1929 werd er aan diezelfde universiteit van Frankfurt een departement opgericht dat zich toelegde op de psychoanalyse. Hier werkte onder anderen de psychoanalyticus Erich Fromm, die later nauw zou samenwerken met de Frankfurter Schule. Vanaf 1927 ontstond ook de Goetheprijs, die bijvoorbeeld in 1930 aan Sigmund Freud werd uitgereikt, wat voor enige controverse zorgde.

Walter Benjamin.

Ontstaan van de Kritische Theorie[bewerken | brontekst bewerken]

In 1930 moest Grünberg zijn positie opgeven vanwege ziekte. Als opvolger werd aan Max Horkheimer geacht. Het probleem was echter dat hij niet de leerstoel van Grünberg in economie en sociologie kon overnemen (die ging uiteindelijk naar Adolf Löwe). Er moest dus een nieuwe leerstoel worden gecreëerd, namelijk een in sociale filosofie.

In 1932, onder de leiding van Horkheimer, ontstond het Zeitschrift für Sozialforschung als theoretische orgaan van het instituut. In dit tijdschrift formuleerden de leden van het instituut ideeën en hielden ze discussies rond wat later bekend zou staan als de "Kritische Theorie". Deze Kritische Theorie kan bestempeld worden als een onorthodoxe voortzetting van het marxisme in combinatie met andere disciplines, waaronder de sociologie van Max Weber en de psychoanalyse van Sigmund Freud.[1] Deze nieuwe koers is al terug te vinden in de inaugurale rede van Horkheimer. Hierin roept hij op om de tegenstelling tussen de filosofie, die zich bezighoudt met de 'essentiële' problemen, en de empirische sociologie, die zich inlaat met enorm gespecialiseerde studies, te overwinnen. Hij pleitte dan ook voor het oprichten van een interdisciplinaire werkgroep. De filosofie moet de fundamenten uiteenzetten, die dan worden omgezet in empirische hypotheses in de sociologie, economie, geschiedenis en psychoanalyse.

Dit leidde ertoe dat een reeks Duitse intellectuelen zich met dit instituut gingen verbinden: Theodor W. Adorno, Herbert Marcuse, Erich Fromm, Leo Löwenthal, Franz Neumann, Otto Kirchheimer en Friedrich Pollock. Ook Walter Benjamin die gedurende zijn emigratie door het instituut financieel ondersteund werd, leverde aanzienlijke bijdragen. Onder Horkheimer was er een openheid qua marxistische theorie. Hierdoor ontstonden ook een reeks conflicten tussen verschillende leden van het instituut. Zo was er een bekende confrontatie tussen Pollock en Henryk Grossman. Pollock kritiseerde de theorie van Grossman over de pauperisatie van het kapitalisme. Uiteindelijk leidde dit er wel toe dat Grossman het instituut verliet.

Het opkomend nationaalsocialisme vormde een bedreiging voor het instituut dat als Joods en marxistisch werd gekarakteriseerd. Vanuit hun eigen marxistische analyses stelden zij dat er weinig hoop was dat het proletariaat zich zou verzetten tegen het fascisme; het proletariaat leek zelfs het fascisme te ondersteunen. Het instituut werd in 1933 door de nazi's met geweld gesloten en vele leden besloten om Duitsland te ontvluchten. Ze hadden dit dreigend gevaar al eerder opgemerkt en hadden hun bezittingen al ondergebracht in Nederland en een filiaal in Genève opgericht (onder leiding van Pollock en Mandelbaum). Zo werd de hoofdzetel dan ook in 1933 naar Genève verplaatst. Fromm, Horkheimer, Löwenthal vertrokken eerst naar Zwitserland; Adorno bleef in Duitsland woonachtig, maar was de facto in Oxford. Karl Wittfogel werd door de nazi's opgesloten in een concentratiekamp (hij was niet-jood, maar wel communist), maar kon in 1933 toch emigreren. Benjamin emigreerde dan weer naar Parijs. Toen in 1940 Frankrijk werd binnengevallen, probeerde hij te vluchten via de Spaanse grens. Hier raakte hij echter niet door en pleegde daar uiteindelijk zelfmoord. Zijn laatste manuscripten werden door Hannah Arendt naar Amerika gebracht.

Herbert Marcuse.

Amerikaanse periode[bewerken | brontekst bewerken]

Uiteindelijk moest het instituut in 1935, met een tussenstop in Parijs, emigreren naar de Verenigde Staten. Het werd aan de universiteit van Columbia in New York opnieuw gesticht worden door Horkheimer. Tijdens deze ballingschap, focuste het onderzoek van het instituut zich op de relatie tussen autoritarisme en familie. Ook de verklaringskracht van veranderingen in de autoritaire familiestructuur voor het Duitse fascisme werd onderzocht. Dit resulteerde uiteindelijk in het werk The Authoritarian Personality (1950) waar fenomenen zoals vooroordelen en de 'autoritaire persoonlijkheid' als verklaring voor het fascisme werd gezien. Hiertegenover stonden de meer economische, materialistische verklaringen van het fascisme door een reeks andere leden zoals Otto Kirchheimer, Franz Neumann en Pollock. Zij zien, het nationaalsocialisme als een resultaat van het kapitalisme zelf.

Een ander bekend werk dat hier ontstaat is het door Adorno en Horkheimer geschreven Dialektik der Aufklärung (1947). Voortbouwend op het eerder onderzoek verbreden zij hier hun analyse van het fascisme tot de gehele (westerse) samenleving. Volgens de auteurs is de Verlichting geen zegen, maar net de oorsprong van alle problemen. In de 20e eeuw ervoer men immers hoe de Verlichting in haar tegendeel omslaat: de mythische onderdrukking. Deze dialectiek zat er volgens de auteurs al vanaf de oorsprong van de westerse rationaliteit in. Ook de westerse democratieën ontsnappen niet aan deze terugslag. Dit komt terug in fenomenen zoals de cultuurindustrie.

Het nieuwe gebouw van Institut für Sozialforschung. Op de foto is ook het zogenaamde "Adornoverkeerslicht" (Adorno Ampel) zichtbaar.[2]

Na de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Na de tweede oorlog spande de stad Frankfurt en de provincie Hesse zich er sterk voor in de vele geleerden die gevlucht of geëmigreerd waren terug te halen. Voorbeelden zijn Julius Kraft en Gottfried Salomon. Binnen het instituut zelf waren het in de eerste plaats Adorno, Horkheimer en Pollock die terugkeerden naar Frankfurt. Het instituut werd officieel terug geopend in Frankfurt op 14 november 1951. Horkheimer, die nog steeds de leiding had, benadrukte in zijn openingstoespraak dat continuïteit met het vroegere instituut noodzakelijk was. Het instituut bevond zich wel in een nieuw gebouw, diagonaal tegenover de ruïnes van het vroeger instituut dat door bombardementen was vernietigd. De eerste onderzoekingen die werden verricht waren die naar de relatie tussen de "Duitse ideologie" en de democratische cultuur in West-Duitsland. Een centrale vraag was in welke mate ideologieën de politieke meningen van de burgers vormgaven en op welke wijze ze dat deden. Het instituut zette zich ook (terug) in om sociologen op te leiden die zowel getraind waren in algemene en kritische maatschappijreflectie, maar ook in concreet empirisch onderzoek (om deze algemene theorieën te toetsen). Er werd ook onderzoek gedaan naar nieuwe domeinen in de sociologie, zoals industriesociologie en onderwijssociologie.

Langzamerhand groeide vooral Adorno uit tot een invloedrijk figuur in het Duitse intellectuele leven. Hij publiceerde op regelmatige basis over een hele reeks onderwerpen zoals esthetica en sociale filosofie. Een bekend later werk van Adorno is Negative Dialektik (1966). Net als in zijn vroegere werk, dat hij ook heruitgaf, domineert hier nog steeds de pessimistische toon. Een vaak geciteerde zin van Adorno uit 1949 illustreert dit pessimisme over de wereld na de tweede wereldoorlog: "Na Auschwitz een gedicht schrijven is barbaars." Vanaf 1960 nam Adorno ook de leiding over van Horkheimer, die met emeritaat ging. Hij behield deze positie tot zijn plotse dood in augustus 1969.

Toch is er ook een andere stem van het instituut hoorbaar in de jaren 60 en 70, bijvoorbeeld bij Herbert Marcuse en de jonge Jürgen Habermas. Zij zijn een inspiratiebron geweest voor mei '68. Marcuses invloed is vooral te wijten een bepaalde publicaties van hem, waaronder One-Dimensional Man: Studies in the Ideology of Advanced Industrial Society (1964). En hoewel Marcuse in Amerika zat, waren er gelijkaardige standpunten te vinden in Duitsland. In Frankfurt ontstonden in navolging van Parijs hevige protesten en werd de universiteit bezet en omgedoopt tot 'Karl Marxuniversiteit'. Ook werden er door de studenten zelfstandig seminaries georganiseerd. Leden als Habermas zagen veel heil in deze studentenbeweging, terwijl iemand als Adorno er heel kritisch tegenover stond. Uiteindelijk heeft de politie, door toedoen van Adorno, moeten ingrijpen.

Jürgen Habermas.

Hedendaagse Frankfurter Schule[bewerken | brontekst bewerken]

Nadat zowel Adorno als Horkheimer van het toneel verdwenen waren, verloor het instituut wat van zijn invloed. Inhoudelijk richtte het zich ook meer op strikt sociologische thema's zoals onderzoek rond de vakbonden en de invloed van bepaalde technologische ontwikkelingen op het arbeidsproces. Pas vanaf de jaren 80 kwam de politieke sociologie terug op de voorgrond, grotendeels te wijten aan het afbrokkelen van de Sovjet-Unie.

Er kwam ook een hele reeks nieuwe denkers op de voorgrond: als voornaamste opvolgers van Adorno en Horkheimer, worden Jürgen Habermas en Oskar Negt gezien. Andere noemenswaardige vertegenwoordigers zijn Axel Honneth, Thomas Lemke, Alfred Schmidt en Albrecht Wellmer. Hun Kritische Theorie wordt soms, in contrast met de oude Kritische Theorie, ook als de "jongere Kritische Theorie" bestempeld. Opvallend is dat veel van het pessimisme wat Adorno en Horkheimer zo typeerde verdwenen is. Habermas bijvoorbeeld bekritiseert hun centrale stelling in Dialektik der Aufklärung: de rede is niet noodzakelijk slecht. Adorno en Horkheimer richtten zich eenzijdig op de instrumentele rede, terwijl er voor Habermas ook zoiets bestaat als de communicatieve rede. Sinds 2001 is Honneth directeur.

Ideeën[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Kritische theorie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Fascisme en antisemitisme[bewerken | brontekst bewerken]

Vroege leden van de Frankfurter Schule, zoals Adorno en Horkheimer, hebben zich vooral gebogen over het fenomeen van het fascisme en antisemitisme. Ze verbinden dit met het breder gegeven dat zijn de "dialectiek van de Verlichting" noemen: de Verlichting, die oorspronkelijk vrijheid en gelijkheid beloofde, is omgeslagen in haar tegendeel. Dit tegendeel toont zich in de onderdrukking van de natuur, zowel de uiterlijke als de innerlijke. De instrumentele rede, die op het eerste gezicht redelijke efficiëntie beloofde, is op hol geslagen en is zelf irrationeel geworden. Dit toont zich onder meer in de instrumentele rationaliteit die zich ontplooide in de Holocaust waarin deze efficiënte middelen werden toegepast. Een samenleving die zich steeds meer laat leiden door de instrumentele rede is nog wel redelijk in haar middelen, maar niet in haar doelstellingen.

Een reeks andere leden, waaronder Otto Kirchheimer, Franz Neumann en Friedrich Pollock wilden het nationaalsocialisme verklaren door zich te beroepen op de analyse van het imperialisme door Lenin, Nikolaj Boecharin en Rosa Luxemburg. Lenin stelde, in tegenstelling tot klassieke sociologische analyses zoals bij Joseph Schumpeter, dat het imperialisme voortkwam uit het moderne kapitalisme zelf: kapitaalaccumulatie leidde tot een verdere fase in het kapitalisme waarin het export van kapitaal centraal ging staan. Het zijn niet enkel de markten zelf meer die hiervoor instaan, maar de staat zelf krijgt hierin een centrale rol. Zij staat in voor een reeks voorzieningen die dit mogelijk maken, zoals de infrastructuur. Kirchheimer en Neumann namen deze analyse over en verklaarden zo het fascisme. Pollock daarentegen, in zijn boek Behemoth: The Structure and Practice of National Socialism (1944), stelde dat het fascisme om een nieuwe fase ging na het monopoliekapitalisme. Het ging hier om een vorm van staatskapitalisme waarin niet het kapitaal, maar de staat centraal staat. Er vond volgens Pollock een overgang plaats van een winsteconomie naar een bevelseconomie waarin de staat een (volle) controle wil hebben over de economie. Zowel binnen het fascisme en totalitarisme, als ook binnen de westerse democratieën vindt Pollock dit terug. In de Verenigde Staten wijst hij bijvoorbeeld op fenomenen zoals prijzenpolitiek en oorlogsindustrie.

Marxisme en psychoanalyse[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de Frankfurter Schule werd het werk van Karl Marx in grote mate gecombineerd met de psychoanalyse van Sigmund Freud. Deze interesse in het werk van Freud was in de eerste plaats te wijten aan Horkheimer, die studie naar Freuds werk stimuleerde. Naast Horkheimer is het echter de psychoanalyticus Erich Fromm, die deze combinatie populariseerde. Het gebruik van psychoanalyse werd vooral gelegitimeerd omdat het het ontbrekende kader zou kunnen bieden tussen enerzijds de ideologische bovenbouw en de socio-economische onderbouw. De schakel hiertussen werd vervuld door de psychologie van het individu en de bemiddelende rol van de familie.

Zo vervult de psychoanalyse een belangrijke rol in de argumentatie van Adorno en Horkheimer in Dialektik der Aufklärung (1947). Het is de verlichting, door het onderdrukken van de menselijke natuur via een overheersende instrumentele logica, die instaat voor hedendaagse verschijnselen zoals het antisemitisme en fascisme. Dat het psychische een cruciale rol speelt, via de familie, blijkt ook uit de studies zoals The Authoritarian Personality (1950). De oorzaak van het nationaalsocialisme werd zo in de opvoeding van de Duitse jeugd gelegd. Een ander voorbeeld is Herbert Marcuses Eros and Civilization (1955)

Waardevrijewetenschap[bewerken | brontekst bewerken]

Leden van de Frankfurter Schule willen het wetenschapspositivisme ontmaskeren en verwerpen de waardevrije wetenschap. In tegenstelling tot denkers zoals Max Weber, die dit standpunt verdedigden, stelden de leden van de Frankfurter Schule dat waardevrije wetenschap steeds in het voordeel was van de heersende orde en dus bestaande ongelijkheden legitimeert.

Dit resulteerde in de jaren 60 in een Positivismusstreit tussen auteurs als Adorno en Jürgen Habermas enerzijds en voorstanders van het kritisch rationalisme, zoals Karl Popper en Hans Albert, anderzijds. Ook andere auteurs, zoals Ralf Dahrendorf, hebben zich in dit debat gemengd.

Invloed[bewerken | brontekst bewerken]

Filosofie

Een filosoof als Michel Foucault stond positief tegenover de Frankfurter Schule, zo zei hij eens tegen Martin Jay: "Als ik vertrouwd was geweest met het werk van de Frankfurter Schule, zou ik de domme dingen niet gezegd hebben die ik gezegd heb en vele omwegen die ik gemaakt hebt vermeden die ik volgens mijn nederige pad heb getracht te volgen."[3]

Adorno & Horkheimer over cultuurindustrie

Een belangrijke bijdrage van de Frankfurter Schule is dat zij een van de eerste was die een marxisme uitwerkte waarin zoiets als cultuur niet van ondergeschikte rol was (als een zuiver product van de onderbouw), maar een zekere autonomie kreeg.[4] Hun beschouwingen over cultuurindustrie hebben dan ook hun invloed gehad binnen de cultuursociologie, communicatiewetenschap en mediatheorie.

Vanaf de jaren 60 komt er echter ook kritiek op dit idee van cultuurindustrie. Vooral vanuit de cultural studies, met auteurs zoals Stuart Hall, wordt de idee bekritiseerd al zouden individuen steeds passieve ontvangers zijn van de boodschappen van de massamedia. Daartegenover wordt een model geplaatst waarin individuen als actieve ontvangers worden bekeken. Ze accepteren en kopiëren de boodschappen van de cultuurindustrie niet zomaar, maar interpreteren deze altijd op een eigen actieve manier, die niet noodzakelijk strookt met de intenties van de cultuurindustrie zelf.

Anderzijds hebben hun vele beschouwingen over kunst en muziek ook hun weerklank gekregen in verscheidene disciplines. Zo is Adorno's muziektheorie een veel besproken onderwerp binnen de muzieksociologie en muziekwetenschap. Benjamins theorie over het aura van het kunstwerk is dan weer invloedrijk geweest binnen de kunstsociologie, kunstgeschiedenis en kunstfilosofie.

Marcuse op de linkse beweging
Habermas over Europa?

Kritiek[bewerken | brontekst bewerken]

  • Interne kritiek (pessimisme: Adorno vs Habermas)
  • Latere marxisten: autonoom marxisme vs. Adorno (fordisme vs. postfordisme)
  • Cultuurindustrie, klopt het?
  • Pseudowetenschappelijkheid van Marcuse?

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

  • Richard Sorge, een Sovjet-Russisch journalist en spion, was ook een tijd verbonden met dit instituut.
  • Anders Behring Breivik, die verantwoordelijk was voor de aanslagen in Noorwegen in 2011, viseerde in zijn manifest in de eerste plaats de Frankfurter Schule. Hij zag dit "cultureel marxisme" als een van de grootste bedreigingen dan Europa.[5] Breder bestaan er een reeks samenzweringstheorieën (bijvoorbeeld in rechtse kringen in de VS) omtrent de Frankfurter Schule dat hun werk verantwoordelijk is voor de ondergang van westerse waarden.[6]

Leden[bewerken | brontekst bewerken]

|}

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

[[Categorie:Filosofische stroming]] [[Categorie:Neomarxisme]] [[Categorie:Sociologie]]