Naar inhoud springen

Gebruiker:MoiraMoira/Onregelmatige werkwoorden

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Present Past Participle Meaning Details
be was/were been zijn / worden totally irregular
do did done doen totally irregular
go
for(e)go
went
forewent
gone
foregone
gaan
afzien van / voorafgaan
totally irregular
lie lay lain liggen totally irregular
see saw seen zien totally irregular
bet bet bet gokken / wedden same
burst burst burst barsten same
cost cost cost kosten same
cut cut cut snijden same
hit hit hit slaan same
hurt hurt hurt pijn doen / schade toebrengen same
let let let (toe)laten / verhuren same
put put put zetten / leggen / plaatsen same
quit quit(ted) quit(ted) stoppen / ophouden same
read read read lezen same
set set set zetten / plaatsen same
shut shut shut dichtdoen / sluiten same
slit slit slit splijten / doorsnijden same
split split split splijten / klieven same
spread spread spread (ver)spreiden same
sweat sweat sweat zweten same
thrust thrust thrust duwen / stoten same
wed wed wed trouwen same

Totaal onregelmatig foresee foresaw foreseen voorzien / verwachten / bedacht zijn op go went gone gaan lie lay lain liggen see saw seen zien Geen veranderingen bet bet bet gokken / wedden bid bid bid bieden (van geldbedrag) broadcast broadcast broadcast uitzenden (van televisie) burst burst burst barsten bust bust(ed) bust(ed) breken / arresteren cast cast cast werpen cost cost cost kosten cut cut cut snijden fit fit(ted) fit(ted) (aan)passen forecast forecast forecast voorspellen hit hit hit slaan hurt hurt hurt pijn doen / schade toebrengen let let let (toe)laten / verhuren put put put zetten / leggen / plaatsen quit quit(ted) quit(ted) stoppen / ophouden read read read lezen set set set zetten / plaatsen shut shut shut dichtdoen / sluiten slit slit slit splijten / doorsnijden split split split splijten / klieven spread spread spread (ver)spreiden sweat sweat sweat zweten thrust thrust thrust duwen / stoten wed wed wed trouwen

Een klinkerwisseling alleen in past become became become worden come came come komen run ran run rennen

Drie klinkerwisselingen in present, past en participle begin began begun beginnen drink drank drunk drinken ring rang rung (op)bellen sing sang sung zingen sink sank sunk zinken spring sprang sprung (ont)springen stink stank stunk stinken swim swam swum zwemmen

Verleden tijd (past) en voltooid deelwoord (participle) hetzelfde bleed bled bled bloeden cry cried cried huilen / schreeuwen dig dug dug graven feed fed fed voe(der)en / eten find found found vinden flee fled fled vluchten flee fled fled vluchten get got got(ten) krijgen / halen / worden have had had hebben hang hung hung hangen hear heard heard horen / luisteren hold held held (vast)houden / ophouden / inhouden lay laid laid leggen lead led led (ge)leiden / aanvoeren make made made maken pay paid paid betalen say said said zeggen sell sold sold verkopen shoot shot shot schieten sit sat sat zitten slide slid slid glijden stand stood stood staan stick stuck stuck plakken sting stung stung steken / prikken swing swung swung zwaaien / slingeren tell told told vertellen / zeggen understand understood understood verstaan / begrijpen win won won winnen wind wound wound (op)winden withhold withheld withheld weerhouden / achterhouden withstand withstood withstood weerstand bieden wring wrung wrung wringen

Voltooid deelwoord (participle) +(e)n bear bore born (ver)dragen beat beat beaten (ver)slaan bite bit bitten bijten blow blew blown blazen / verknallen break broke broken breken choose chose chosen kiezen draw drew drawn trekken / tekenen drive drove driven rijden eat ate eaten eten fall fell fallen vallen fly flew flown vliegen forbid forbade forbidden verbieden forget forgot forgot(ten) vergeten forgive forgave forgiven vergeven freeze froze frozen (be)vriezen / stollen give gave given geven grow grew grown groeien hide hid hidden (zicht) verbergen / verstoppen know knew known weten prove proved proven bewijzen ride rode ridden (be)rijden shake shook shaken schudden speak spoke spoken spreken steal stole stolen stelen strike struck stricken slaan / weghalen swear swore sworn zweren / beloven take took taken nemen tear tore torn trekken / scheuren throw threw thrown gooien / werpen wake woke woken wekken / wakker worden wear wore worn dragen (kleding) withdraw withdrew withdrawn terugtrekken write wrote written schrijven

Klinkerwisseling in verleden tijd (past) en voltooid deelwoord (participle) bring brought brought brengen buy bought bought kopen catch caught caught vangen fight fought fought vechten seek sought sought zoeken teach taught taught leren / onderwijzen think thought thought denken

Verleden tijd (past) en voltooid deelwoord (participle) met een –t op het eind bend bent bent buigen burn burnt/-ed burnt/-ed branden build built built bouwen dream dreamt dreamt dromen feel felt felt voelen keep kept kept houden leap leapt leapt springen learn learnt learnt leren leave left left (ver)laten / weggaan lend lent lent (uit)lenen lose lost lost verliezen mean meant meant menen / bedoelen meet met met ontmoeten send sent sent (ver)zenden / (ver)sturen sleep slept slept slapen smell smelt smelt ruiken / stinken spend spent spent uitgeven / doorbrengen spill spilt spilt morsen / verspillen spoil spoilt spoilt bederven weep wept wept huilen

Alfabetische lijst be was/were been zijn / worden bear bore born (ver)dragen beat beat beaten (ver)slaan become became become worden begin began begun beginnen bend bent bent buigen bet bet bet gokken / wedden bite bit bitten bijten bleed bled bled bloeden blow blew blown blazen / verknallen break broke broken breken bring brought brought brengen build built built bouwen burn burnt/-ed burnt/-ed branden burst burst burst barsten buy bought bought kopen catch caught caught vangen choose chose chosen kiezen come came come komen cost cost cost kosten cry cried cried huilen / schreeuwen cut cut cut snijden dig dug dug graven do did done doen draw drew drawn trekken / tekenen dream dreamt dreamt dromen drink drank drunk drinken drive drove driven rijden eat ate eaten eten fall fell fallen vallen feed fed fed voe(der)en / eten feel felt felt voelen fight fought fought vechten find found found vinden flee fled fled vluchten fly flew flown vliegen forbid forbade forbidden verbieden forget forgot forgot(ten) vergeten forgive forgave forgiven vergeven freeze froze frozen (be)vriezen / stollen get got got(ten) krijgen / halen / worden give gave given geven go went gone gaan grow grew grown groeien have had had hebben hang hung hung hangen hear heard heard horen / luisteren hide hid hidden (zicht) verbergen / verstoppen hit hit hit slaan hold held held (vast)houden / ophouden / inhouden hurt hurt hurt pijn doen / schade toebrengen keep kept kept houden know knew known weten lay laid laid leggen lead led led (ge)leiden / aanvoeren leap leapt leapt springen learn learnt learnt leren leave left left (ver)laten / weggaan lend lent lent (uit)lenen let let let (toe)laten / verhuren lie lay lain liggen lose lost lost verliezen make made made maken mean meant meant menen / bedoelen meet met met ontmoeten pay paid paid betalen prove proved proven bewijzen put put put zetten / leggen / plaatsen quit quit(ted) quit(ted) stoppen / ophouden read read read lezen ride rode ridden (be)rijden ring rang rung (op)bellen run ran run rennen say said said zeggen say said said zeggen see saw seen zien seek sought sought zoeken sell sold sold verkopen send sent sent (ver)zenden / (ver)sturen set set set zetten / plaatsen shake shook shaken schudden shoot shot shot schieten shut shut shut dichtdoen / sluiten sing sang sung zingen sink sank sunk zinken sit sat sat zitten sleep slept slept slapen slide slid slid glijden slit slit slit splijten / doorsnijden smell smelt smelt ruiken / stinken speak spoke spoken spreken spend spent spent uitgeven / doorbrengen spill spilt spilt morsen / verspillen split split split splijten / klieven spoil spoilt spoilt bederven spread spread spread (ver)spreiden spring sprang sprung (ont)springen stand stood stood staan steal stole stolen stelen stick stuck stuck plakken sting stung stung steken / prikken stink stank stunk stinken swear swore sworn zweren / beloven sweat sweat sweat zweten swim swam swum zwemmen swing swung swung zwaaien / slingeren take took taken nemen teach taught taught leren / onderwijzen tear tore torn trekken / scheuren tell told told vertellen / zeggen think thought thought denken throw threw thrown gooien / werpen thrust thrust thrust duwen / stoten understand understood understood verstaan / begrijpen wake woke woken wekken / wakker worden wear wore worn dragen (kleding) wed wed wed trouwen weep wept wept huilen win won won winnen wind wound wound (op)winden withdraw withdrew withdrawn terugtrekken withhold withheld withheld weerhouden / achterhouden withstand withstood withstood weerstand bieden wring wrung wrung wringen write wrote written schrijven



XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX Complete lijst


Een klinkerwisseling alleen in past become became become worden come came come komen run ran run rennen Drie klinkerwisselingen begin began begun beginnen drink drank drunk drinken ring rang rung (op)bellen sing sang sung zingen sink sank sunk zinken spring sprang sprung (ont)springen stink stank stunk stinken swim swam swum zwemmen Past en voltooid deelwoord hetzelfde bind bound bound binden bleed bled bled bloeden bottle-feed bottle-fed bottle-fed flesje geven breed bred bred fokken cling clung clung kleven clothe clad/clothed clad/clothed kleden crossbreed crossbred crossbred kruisen (bij fokken) dig dug dug graven feed fed fed voe(der)en / eten find found found vinden flee fled fled vluchten fling flung flung zwaaien / slingeren foretell foretold foretold voorspellen get got got(ten) krijgen / halen / worden grind ground ground (ver)malen / slijpen / knarsen hand-feed hand-fed hand-fed met de hand voeren hang hung hung hangen have had had hebben hold held held (vast)houden / ophouden / inhouden lead led led (ge)leiden / aanvoeren make made made maken sell sold sold verkopen shoot shot shot schieten sit sat sat zitten slide slid slid glijden stand stood stood staan stick stuck stuck plakken sting stung stung steken / prikken swing swung swung zwaaien / slingeren tell told told vertellen / zeggen understand understood understood verstaan / begrijpen win won won winnen wind wound wound (op)winden withhold withheld withheld weerhouden / achterhouden withstand withstood withstood weerstand bieden wring wrung wrung wringen

Voltooid deelwoord +(e)n arise arose arisen ontstaan awake awoke awoken wekken / wakker maken backslide backslid backslidden afvallig worden (van geloof) bear bore born (ver)dragen beat beat beaten (ver)slaan bid bid/bade bidden bidden bite bit bitten bijten blow blew blown blazen / verknallen break broke broken breken browbeat browbeat browbeaten overdonderen choose chose chosen kiezen draw drew drawn trekken / tekenen drive drove driven rijden eat ate eaten eten fall fell fallen vallen fly flew flown vliegen forbid forbade forbidden verbieden forget forgot forgot(ten) vergeten forgive forgave forgiven vergeven forsake forsook forsaken verlaten / verzaken freeze froze frozen (be)vriezen / stollen frostbite frostbit frostbitten bevriezen give gave given geven grow grew grown groeien hand-write hand-wrote hand-written met de hand schrijven hide hid hidden (zicht) verbergen / verstoppen know knew known weten prove proved proven bewijzen ride rode ridden (be)rijden shake shook shaken schudden speak spoke spoken spreken steal stole stolen stelen strike struck stricken slaan / weghalen swear swore sworn zweren / beloven take took taken nemen tear tore torn trekken / scheuren throw threw thrown gooien / werpen wake woke woken wekken / wakker worden wear wore worn dragen withdraw withdrew withdrawn terugtrekken write wrote written schrijven Klinkerwisseling in past en voltooid deelwoord bring brought brought brengen buy bought bought kopen catch caught caught vangen fight fought fought vechten seek sought sought zoeken teach taught taught leren / onderwijzen think thought thought denken Past en voltooid met een –t ipv een –d op het eind bend bent bent buigen build built built bouwen burn burnt/-ed burnt/-ed branden creep crept crept kruipen daydream daydreamt daydreamt dagdromen dream dreamt dreamt dromen dwell dwelt dwelt wonen feel felt felt voelen keep kept kept houden leap leapt leapt springen learn learnt learnt leren leave left left (ver)laten / weggaan lend lent lent (uit)lenen lose lost lost verliezen mean meant meant menen / bedoelen meet met met ontmoeten send sent sent (ver)zenden / (ver)sturen sleep slept slept slapen smell smelt smelt ruiken / stinken spend spent spent uitgeven / doorbrengen spill spilt spilt morsen / verspillen spoil spoilt spoilt bederven weep wept wept huilen

Wel regelmatig maar ff uitkijken met spelling en uitspraak cry cried cried schreeuwen / huilen hear heard heard horen / luisteren hew hewed hewed/hewn (uit)houwen / hakken lay laid laid leggen pay paid paid betalen say said said zeggen

http://www.englishpage.com/irregularverbs/irregularverbs.html t/m de h gedaan http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_English_irregular_verbs