Gebruiker:Ramon DJV/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

 Archiefoverzicht

 Nog geen archivering
 Start archief

Antroposofische evolutieleer[bewerken | brontekst bewerken]

De antroposofische evolutieleer[1] is gebaseerd op de ideeën van de Oostenrijkse esotericus Rudolf Steiner. In de wetenschap wordt Steiners evolutieleer niet serieus genomen.[2]

Creationisme[bewerken | brontekst bewerken]

Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntnis, Rudolf Steiner, GA 100

De antroposofische evolutieleer is geen evolutietheorie, maar een leer gebaseerd op vaststaande aannames of dogma's. De leer behoort tot de stroming van het creationisme, waarin wordt gesteld dat mens en aarde zijn geschapen door een of meerdere geestelijke wezens. In de antroposofie wordt de mens, als uit de kosmos neergedaalde geest, gezien als beginpunt van de evolutie, waarna zich zogenaamde lagere levensvormen van de mens afscheidden (zie de nevenstaande afbeelding).[3] Dit aspect van Steiners visie op evolutie werd sterk beïnvloed door de recapitulatietheorie van Ernst Haeckel (1834-1919).[4][5] De belangrijkste invloed op de vorming van Steiners evolutieleer kwam van de occultiste en theosofe Madame Blavatsky (1831-1891).[6][7]

In antroposofische kringen bekende onderzoekers op het gebied van de antroposofische evolutieleer zijn Herman Poppelbaum (1891-1919),[8] Wolfgang Schad (1935)[9] en Jos Verhulst (1949).[10]

Planetaire stadia[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens Rudolf Steiner hebben de aarde zoals wij die kennen en haar bewoners verschillende stadia doorlopen die hij benoemde als planeten, maar die echter nog weinig te maken hebben met de planeten die wij vandaag de dag zo noemen. Hij sprak dan ook liever over stadia, zeven om precies te zijn. Aan het stadium dat Aarde heet, zijn Saturnus, Zon en Maan voorafgegaan. In de toekomst zullen nog drie stadia volgen: Jupiter, Venus en Vulcanus. Om het onderscheid te maken met de huidige planeten sprak Steiner over ‘de oude Saturnus, de oude Maan, enzoverder.’[11]

Planeten als levende wezens[bewerken | brontekst bewerken]

Oude Saturnus - Oude Zon - Oude Maan - Aarde, Bordtekening uit GA 354

Doordat hoge geestelijke wezens op de planeetsferen inwerken, aldus Steiner, ontstaan krachtenwerkingen die voor evolutie zorgen. Dit gebeurt in periodes van rust en activiteit, waarbij de rustperiodes tussen twee planetaire stadia worden gezien als het zich terugtrekken van de hogere geesten om zich in de geestelijke wereld voor te bereiden op een volgende evolutieactiviteit. Hier ontstaat een gelijkenis met Steiners reïncarnatiegedachte, die erop neerkomt dat na het sterven (uittreden) de geestelijke kern van de mens zich terugtrekt in hogere regionen om zich voor te bereiden op een nieuw leven (reïncarnatie). Steiner sprak dan ook over de planeten als levende wezens of organismes. Die wezens leven in symbiose met hun bewoners, wat betekent dat planeet en bewoners een gelijklopende ontwikkeling doormaken.[12]

Ontstaan van de mens[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens Steiner is op de oude Saturnus, een chaotische warmtemassa, de kiem van het fysieke lichaam gelegd. Deze eerste aanleg voor het fysieke lichaam is in niets te vergelijken met wat gekend is in de hedendaagse wetenschap. In het stadium van de oude Zon begint deze warmtemassa, dit warmtelichaam, zich nog meer te verdichten totdat het een lucht- of gasvorm heeft. Steiner noemde dit de vorming van het etherisch lichaam, wat de ‘zonnewezens’ een bewustzijn gelijkend op dat van planten schenkt. Na het zonstadium volgt het maanstadium. Op de oude Maan wordt de op de oude Zon gevormde gasvorm getransformeerd tot een waterachtig lichaam, het astraallichaam genoemd. De maanwezens komen in deze fase tot een droombewustzijn. In de huidige planeetsfeer, die van de aarde, verdicht het lichaam zich tot zijn huidige staat en krijgt de mens waakbewustzijn. Volgens de antroposofische leer incarneert het ‘ik’, de individuele geest, wat de mogelijkheid schept tot zelfstandig denken. Na het indalen van het ‘ik’ kan er gesproken worden over een mens.[12]

Vierledig mensbeeld[bewerken | brontekst bewerken]

In het voorgaande is Steiners vierledig mensbeeld te onderscheiden, dat onder andere wordt gebruikt in de steinerpedagogie.[13] In de antroposofische ontwikkelingspsychologie verbindt men aan het vierledig mensbeeld de zeven-jaar-cycli, die overeenkomen met de geschetste planetaire evolutie.

  1. Saturnus, fysiek lichaam, 0-7 jaar, opvoeding tot willen, kleuters
  2. Zon, etherisch lichaam, 7-14 jaar, opvoeding tot voelen, lagere school
  3. Maan, astraallichaam, 14-21 jaar, opvoeden tot denken, middelbaar
  4. Aarde, Ik-lichaam, 21-28 jaar, ontwikkeling zelfstandig denken

Volgens Steiners theorie zijn kinderen nog geen mensen, maar wordende mensen. Vandaar de door antroposofische scholen gebruikte slagzin: "Worden wie je bent".[14] In Steiners context is een mens pas waarlijk mens wanneer hij aan zelfstandig denken is toegekomen (21 jaar).

Atlantis en Manu[bewerken | brontekst bewerken]

Beschrijving van hoe hogere geesten de aarde in zeven 'dagen' hebben geschapen. (Rudolf Steiner, GA 122)

Steiner gaf aan wanneer volgens hem de eerste mens of mensheid verscheen:

Men moet voor ogen houden dat men aan het einde van de Atlantische tijd met drie soorten mensachtige wezens te maken had ... de volgende mededelingen hebben betrekking op de overgang van het vierde wortelras [Atlantisch] naar het vijfde wortelras [Arisch].

— R. Steiner, Aus der Akasha Chronik[15]

Ned.: R. Steiner, De Akashakroniek, Pentagon 2017.

Steiner wist te vertellen dat uit één groep van drie mensachtige groepen een nieuw "wortelras" voortkwam dat tot de hedendaagse mensheid behoort. De op aarde ontstane wortelrassen worden ingedeeld in tijdvakken: Polaris, Hyperborea, Lemurië, Atlantis en na-Atlantis (of Arisch tijdvak). Ariërs ontstonden dus in de overgang van het vierde naar het vijfde wortelras. Steiner beweerde dat een groot leider, in de esoterische literatuur bekend als Manu, uit de derde groep Atlantiërs er een aantal uitkoos om de nieuwe mensheid vorm te geven. Volgens Steiner is Manu de stamvader van de hedendaagse mens, die volgens de mythe zijn volk redt van de zondvloed.

Atlantische tijdvak[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens de antroposofische tijdschaal ziet het Atlantische tijdvak er als volgt uit:

  1. Atlantische periode: 24.000 v.Chr.: differentiatie vier archaïsche types
  2. Atlantische periode: 21.600 v.Chr.: spirituele vorming van de mensheid
  3. Atlantische periode: 19.400 v.Chr.: vorming van rassen (Tolteken)
  4. Atlantische periode: 17.300 v.Chr.: vorming van Toeraniërs, eerste tekenen van decadentie
  5. Atlantische periode: 15.100 v.Chr.: Tolteken trekken naar Amerika, eerste teken van mentale en op zichzelf gericht zielsactiviteit, wat samenvalt met de vorming van de Semieten
  6. Atlantische periode: 13.800 v.Chr.: vorming Oude Soemeriërs, ontwikkeling van astronomisch denken en sociale orde
  7. Atlantische periode: 10.500 v.Chr.: grote migratiegolven, ondergang Atlantis door zondvloed

Het volgende tijdvak is het huidige, het Arische of na-Atlantische, opgedeeld in zeven periodes. De overgang van het vierde of Atlantische wortelras naar het vijfde of Arische wortelras is rond 7900 voor Christus te situeren. Sinds de vijftiende eeuw bevindt de aarde zich in de vijfde na-Atlantische periode. Het is vanaf de beschrijving van het na-Atlantische tijdvak dat in het schema, gebaseerd op Steiners geschiedenisinterpretatie, elementen beginnen voorkomen die in dezelfde lijn liggen als de op wetenschappelijke bronnen gebaseerde, officiële geschiedenis.

Steiners bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

Waar Steiner zijn waarnemingen over Atlantis haalde, benadrukte hijzelf in het voorlaatste hoofdstuk van de Akashakroniek. Men zou volgens hem het verdwenen continent ‘helderziend kunnen onderzoeken’ en dan kunnen zien dat ‘Atlantis zich ergens als landmassa bevond en een groot gebied bestreek van wat nu de Atlantische Oceaan is waar onze voorvaderen in een nevelland leefden’ en ‘deze feiten door zuiver bovenzinnelijke waarneming zijn bekomen’.[15] En het was de grote mensheidsleider die zijn volk uit de nevelen van Atlantis leidde en zo voorkwam dat ze ten onder gingen. De mythologische Manu was volgens Steiner en gelijkgezinden ontegensprekelijk een historische figuur, afkomstig van een mythologisch eiland dat is verdwenen zonder een spoor na te laten. Volgens de Duitse historicus Helmut Zander haalde Steiner zijn ideeën over Atlantis onder andere uit de science-fictionroman The coming race van Edward Bulwer-Lytton.[6]

Toekomstige evolutie[bewerken | brontekst bewerken]

In de fasen na de aardeontwikkeling (Jupiter, Venus en Vulcanus) worden volgens Steiner de vier bekomen lichamen nog meer vergeestelijkt. Deze toekomst zou nog wel ettelijke duizenden jaren op zich laten wachten.

Perceptie vanuit de academische wereld[bewerken | brontekst bewerken]

In wetenschappelijke kringen wordt weinig aandacht besteed aan Steiners evolutieleer. Wanneer de leer in wetenschappelijke context wordt behandeld, is dit voornamelijk vanwege de rassenleer die erin besloten ligt.[2] Volgens de historicus Helmut Zander is Steiners rassendoctrine als onderdeel van een weldoordachte evolutieleer een structureel probleem in de antroposofie.

...een centrale stelling in Steiner 's denken : de evolutiedoctrine. Steiner zag de ontwikkeling van rassen, zoals de kosmologie of de bewustzijnsgeschiedenis, als evolutieproces dat hij uiteindelijk op alle dimensies van de kosmos, van het leven en van de cultuur betrok. Hier ligt een centraal probleem van zijn racisme. Ze zijn de neerslag van een diep in de 19de eeuw geworteld evolutiedenken dat alle bereiken van zijn wereldbeschouwing vormde. Steiner formuleerde met zijn theosofisch sociaaldarwinisme een etnologie waarin het spreken over 'gedegenereerde', 'achtergebleven' of 'toekomstige' rassen geen 'uitglijders' zijn, maar het resultaat van een consequent doordachte evolutieleer'

— H. Zander, Anthroposophie in Deutschland[16]

Naast Helmut Zander is Peter Staudenmaier een deskundige op het gebied van de antroposofie die wijst op de centrale plaats van Steiners evolutieleer in het antroposofisch gedachtegoed.[17]

Praktische toepassing[bewerken | brontekst bewerken]

Onderwijs[bewerken | brontekst bewerken]

In de lezingen van Steiner rond 1907[18] staan de eerste aanzetten voor het ontwerp van het leerplan van de Waldorfschule. Hierbij baseerde Rudolf Steiner zich op de recapitulatietheorie van Ernst Haeckel.[19] Haeckel stelde dat de ontogenese of de ontwikkeling van het individuele organisme een herhaling is van de fylogenese of ontwikkeling van de hele soort. Steiner stelde dat dit ook op geestelijk gebied zou gelden.[20] De leesdidactiek was bijvoorbeeld opgebouwd aan de hand van culturele ontogenese en fylogenese.[21][22] Steiners aanwijzingen worden nog steeds opgevolgd.

Voor een groot deel wordt in de zevende en achtste klas de onderbouwfilosofie nog doorgezet: er wordt gewerkt met voorstellingsbeelden en via verhalen en geschiedenisonderwijs wordt de recapitulatie van de historische culturen voortgezet.

— W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport[23]

Rudolf Steiner combineerde de recapitulatietheorie en de incarnatiegedachte om het leerplan vorm te geven. Volgens Steiner 'daalde in de lemurische tijd de mens voor het eerst in het fysieke lichaam af en wordt dat heden bij de fysieke geboorte herhaald. Toen daalde de mens in het lichaam af en ontwikkelde zich op ziels- en geestesgebied altijd hoger. De lemurische en atlantische periode herhaalt de mens tot zijn zevende jaar. Van de tandenwisseling tot de geslachtsrijpheid wordt de ontwikkelingsperiode herhaald waarin de grote geestelijke mensheidsleiders optraden. De laatsten daarvan waren Boeddha, Plato, Pythagoras, Hermes, Mozes, Zarathustra, enzovoort. Toen werkte de geestelijke wereld nog meer op de mensheid in. In de Heroensagen wordt ons dat bewaarheid. Iedere geest van de oude cultuurperioden moet daarom in deze jaren het schoolonderricht ten grondslag liggen' .[24]

In zijn latere voordrachten nuanceerde Steiner zijn visie op recapitulatie als basis voor het onderwijs[25],maar wees recapitualatie niet af. Men zou recapitulatie van de mensheidsgeschiedenis echter slechts vanuit geesteswetenschappelijk oogpunt kunnen zien in de 'rudimenten' van de oudere mens.[26].[27] I.p.v. op evolutie, is de grootste nadruk komen te liggen op de ontwikkelingsfasen van het kind. Leerstof is geworden tot ondersteuning van die ontwikkeling.[28]

Uit interne documentatie van de Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen die is bestemd voor haar leraren komt naar voor dat in de lessen natuurwetenschappen Steiners begrippen over evolutie aan bod komen.[29] In de officiële leerplannen van de Federatie van Rudolf Steinerscholen bevinden zich talrijke verwijzingen naar literatuur waarin de antroposofische evolutieleer aan bod komt.[30]

Een sleutelbegrip in de antroposofische pedagogiek is de reïncarnatieleer.[31] In het antroposofisch gedachtegoed verloopt de evolutie van de mens doorheen herhaalde reïncarnaties en kan hij zo spiritueel vooruitgaan of achterblijven. Volgens de antroposofische evolutieleer zijn doorheen de geschiedenis ‘lagere’ levensvormen uit de mens voortgekomen doordat ze de voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid niet konden volgen en niet langer mee evolueerden, waardoor ze niet langer als mensen incarneerden.[32] De pedagoog Heiner Ullrich zegt met betrekking tot reïncarnatie dat ‘Steiner de onderwijskundige ontwikkeling van het kind ziet als iets dat lijkt op een reïncarnatieproces en vanuit een geloof in reïncarnatie het beeld ontstaat van onderwijs als een hulp in het incarnatieproces’.[33]

Onderzoek[bewerken | brontekst bewerken]

Dornach - Goetheanum - Grote zaal - plafondschildering evolutie

In het Louis Bolk Instituut voor onderzoek en advies ter bevordering van duurzame landbouw, voeding en gezondheid wordt vanuit een antroposofische benadering van evolutie via de fenomenologische methode geprobeerd om aan te tonen dat evolutie niet verloopt zoals de wetenschappelijk evolutietheorie die verklaart. Volgens de evolutietheorie verloopt het ontstaan van de soorten door natuurlijke selectie. De antroposofische benadering van evolutie stelt dat soorten ontstaan door een retardatieproces. De embryologie en het begrip neotenie spelen in deze antroposofische benadering een grote rol.[34]

Kunst[bewerken | brontekst bewerken]

In het Goetheanum, de hoofdzetel van de Antroposofische Vereniging in het Zwitserse Dornach, beeldt een plafondschildering de evolutie van de mensheid uit aan de hand van Steiners visie.

Na te kijken[bewerken | brontekst bewerken]

Onderwijs[bewerken | brontekst bewerken]

In de lezingen van Steiner rond 1907[1] staan de eerste aanzetten voor het ontwerp van het leerplan van de Waldorfschule. Hierbij baseerde Rudolf Steiner zich op de recapitulatietheorie van Ernst Haeckel.[2] Haeckel stelde dat de ontogenese of de ontwikkeling van het individuele organisme een herhaling is van de fylogenese of ontwikkeling van de hele soort. Steiner stelde dat dit ook op geestelijk gebied zou gelden.[3] De leesdidactiek was bijvoorbeeld opgebouwd aan de hand van culturele ontogenese en fylogenese.[4][5] Steiners aanwijzingen worden nog steeds opgevolgd.

Voor een groot deel wordt in de zevende en achtste klas de onderbouwfilosofie nog doorgezet: er wordt gewerkt met voorstellingsbeelden en via verhalen en geschiedenisonderwijs wordt de recapitulatie van de historische culturen voortgezet.

— W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport[6]

Rudolf Steiner combineerde de recapitulatietheorie en de incarnatiegedachte om het leerplan vorm te geven. Volgens Steiner 'daalde in de lemurische tijd de mens voor het eerst in het fysieke lichaam af en wordt dat heden bij de fysieke geboorte herhaald. Toen daalde de mens in het lichaam af en ontwikkelde zich op ziels- en geestesgebied altijd hoger. De lemurische en atlantische periode herhaalt de mens tot zijn zevende jaar. Van de tandenwisseling tot de geslachtsrijpheid wordt de ontwikkelingsperiode herhaald waarin de grote geestelijke mensheidsleiders optraden. De laatsten daarvan waren Boeddha, Plato, Pythagoras, Hermes, Mozes, Zarathustra, enzovoort. Toen werkte de geestelijke wereld nog meer op de mensheid in. In de Heroensagen wordt ons dat bewaarheid. Iedere geest van de oude cultuurperioden moet daarom in deze jaren het schoolonderricht ten grondslag liggen' .[7]

In zijn latere voordrachten nuanceerde Steiner zijn visie op recapitulatie als basis voor het onderwijs[8],maar wees recapitualatie niet af. Men zou recapitulatie van de mensheidsgeschiedenis echter slechts vanuit geesteswetenschappelijk oogpunt kunnen zien in de 'rudimenten' van de oudere mens.[9].[10] I.p.v. op evolutie, is de grootste nadruk komen te liggen op de ontwikkelingsfasen van het kind. Leerstof is geworden tot ondersteuning van die ontwikkeling.[11]

Uit interne documentatie van de Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen die is bestemd voor haar leraren komt naar voor dat in de lessen natuurwetenschappen Steiners begrippen over evolutie aan bod komen.[12] In de officiële leerplannen van de Federatie van Rudolf Steinerscholen bevinden zich talrijke verwijzingen naar literatuur waarin de antroposofische evolutieleer aan bod komt.[13]

Een sleutelbegrip in de antroposofische pedagogiek is de reïncarnatieleer.[14] In het antroposofisch gedachtegoed verloopt de evolutie van de mens doorheen herhaalde reïncarnaties en kan hij zo spiritueel vooruitgaan of achterblijven. Volgens de antroposofische evolutieleer zijn doorheen de geschiedenis ‘lagere’ levensvormen uit de mens voortgekomen doordat ze de voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid niet konden volgen en niet langer mee evolueerden, waardoor ze niet langer als mensen incarneerden.[15] De pedagoog Heiner Ullrich zegt met betrekking tot reïncarnatie dat ‘Steiner de onderwijskundige ontwikkeling van het kind ziet als iets dat lijkt op een reïncarnatieproces en vanuit een geloof in reïncarnatie het beeld ontstaat van onderwijs als een hulp in het incarnatieproces’.[16]

Tekst Pieterhawitvliet op pagina Antroposofische evolutieleer

Eerste nazicht tekst Pietarhawitvliet op pagina Antroposofische evolutieleer[bewerken | brontekst bewerken]

zonder correcties - stijlfouten niet vermeld

Onderwijs[bewerken | brontekst bewerken]

Waar het om de individuele ontwikkeling van de mens gaat, zoals bij de vrijeschoolpedagogie(k) wordt er alleen een verband gevonden tussen Steiners evolutietheorie en het jonge kind tot 7 jaar.

< interpunctie < terminologie (niet evolutietheorie, maar evolutieleer) < zin 'verband tussen ...' klopt niet

Voor díe leeftijd geldt volgens Steiner dat deze de Lemurische en Atlantische fase herhaalt[17].

< voor welke leeftijd? < bronvermelding niet volledig

Over deze herhaling wordt in 1919 wanneer de 1e vrijeschool wordt opgericht – en daarna bij het samenstellen van het leerplan – niet meer gesproken.

< interpunctie < eerste i.p.v. 1ste < relevantie?

Een logisch vervolg zou zijn geweest dat Steiner voor vanaf het 7e jaar, bij het gebruik maken van zijn evolutionaire model een herhaling van de na-atlantische fasen had genomen, dus een herhaling van de Oer-Indische fase.

< 'zou zijn geweest'? < 'voor vanaf'? < zevende jaar i.p.v. 7de jaar < 'dus', interpunctie

Dat doet hij echter niet – in tegendeel – hij verklaart deze fase op een bepaalde manier van toepassing op een veel latere leeftijd: 45jr en de fase die volgt op de Oer-Indische gaat vervolgens vooraf aan de leeftijd waarbij de Oer-Indische fase geldt (35jr).

< interpunctie < 45jr < spelling

Met deze omkering wordt de basisschoolleeftijd niet bereikt[18].

< onvolledige bronvermelding

Dat is echter in tegenspraak met opmerkingen uit 1907: ‘Vanaf de tandenwisseling tot aan de puberteit wordt de ontwikkelingsfase herhaald waarin de grote geestelijke leiders van de mensheid werkzaam waren.' Die fase duurt tot de 12e eeuw..

< interpunctie

In zijn latere voordrachten wijst Steiner Haeckels recapitulatiegedachte als basis voor het onderwijs af[19].

< onvolledige bronvermelding

Van Oort is hier een andere mening toegedaan[20].

< Wie is en wat doet Van Oort hier plotseling zonder context?

Steiner komt niet meer terug op ‘herhaling van fasen’. Op de voorgrond komt te staan de vraag wat een kind voor zijn ontwikkeling nodig heeft [21].

< interpunctie < onvolledige bronvermelding < grammatica

Vanaf de start van de 1e waldorfschool in Duitsland is er van een recapitulatiemodel voor de opbouw van het curriculum van de school nooit sprake geweest:[22].

< 1ste < 'noot sprake geweest' < onvolledige bronvermelding

I.p.v. op evolutie, is de grootste nadruk komen te liggen op de ontwikkelingsfasen van het kind[23].

< afkortingen < interpunctie

Leerstof is geworden tot ondersteuning van die ontwikkeling en geeft slechts zijdelings soms aanleiding een vergelijking te maken tussen de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid en die van de individuele mens waarbij geen stricte historische chronologie gehanteerd kan worden[24].

< spelling < 'slechts zijdelings soms een vergelijking te maken'?

Bus en Kruizenga beweerden dat het leren lezen en schrijven op de vrijeschool wordt opgebouwd aan de hand van culturele ontogenese en fylogenese. Daarvoor wordt in Steiners gezichtspunten voor het schrijven en lezen echter geen basis gevonden: ‘Wij hoeven hierbij niet cultuur-historisch te werk te gaan’[25].

< Context: Wie zijn en wat doen Bus en Kruizenga? < onvolledige bronvermelding

In o.a. het leerplan voor het steinerschoolonderwijs in Vlaanderen worden geen aanwijzingen gevonden voor een opbouw die gebaseerd zou zijn op een gedegen uitgewerkt concept à la Haeckel in culturele zin[26].

< context? < afkortingen < 'à la Haeckel...'? < 'zou zijn'

Tweede nazicht[bewerken | brontekst bewerken]

Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Rudolf Steiner, Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft, Rudolf Steiner, 1907, Verlag 1983
  2. Henk van Oort, Lexicon antroposofie, Christofoor 2010, p.15
  3. H. Zander, Anthroposophie in Deutschland Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945. 2 Bände., Vandenhoeck en Ruprecht 2007, p.1410 ev
  4. A.G. Bus & T.H. Kruizenga, Leren lezen op een Vrije School, Pedagogische Studiën, 1986
  5. Imelman/van Hoek, Hoe vrij is de Vrije School, Intro Nijkerk 1983
  6. W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport, Rudolf Steiner Academie 2002
  7. Rudolf Steiner, Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft, Rudolf Steiner 1907 (Verlag 1983)
  8. Steiner GA 297 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=article&id=2943:aus-welchem-geiste-kann-sich-eine-erziehungskunst-der-gegenwart-entwickeln-stuttgart-31-august-1919-nachmittags&catid=187:ga-297-idee-und-praxis-der-waldorfschule&Itemid=14
  9. H. Zander, Anthroposophie in Deutschland Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945. 2 Bände., Vandenhoeck en Ruprecht 2007, p.1412 ev
  10. Steiner GA 300ABC http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=category&id=191:ga-300a-konferenzen-mit-den-lehrern&Itemid=14&layout=default
  11. Prof.Dr.Lievegoed Ontwikkelingsfasen van het kind, Zeist 2003
  12. Demetrius, jaargang 1, nr.3, 7 september 1997, Natuurwetenschappen bovenbouw 4 G.c.10, website Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen, 2012
  13. Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen vzw – februari 2004 – Leerplan Biologie – IIIde graad – blz. 15
  14. K. Prange, Erziehung zur Anthroposophie: Darstellung und Kritik der Waldorfpädagogik, Klinkhardt 2000
  15. R. Steiner, Aus der Akasha-Chronik, GA11, Rudolf Steiner Nachlass-Verwaltung , 1986
  16. H. Ullrich, Rudolf Steiner: A neo-romantic thinker and reformer, Prospects: the quarterly review of comparative education (Paris, UNESCO: International Bureau of Education), vol.XXIV, no. 3/4, 1994, Unesco 2000, London Continuum 2008, p. 555-572
  17. Steiner GA55 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=article&id=835:schulfragen-vom-standpunkt-der-geisteswissenschaft-berlin-24-januar-1907&catid=44:ga-55-die-erkenntnis-des-uebersinnlichen-in-unserer&Itemid=3
  18. Steiner GA 301 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=article&id=3040:vierter-vortrag-basel-23-april-1920-der-erzieher-als-bildner-des-zukuenftigen-menschlichen-seeleninhalts&catid=194:ga-301-die-erneuerung-der-paedagogisch-didaktischen&Itemid=14
  19. Steiner GA 297 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=article&id=2943:aus-welchem-geiste-kann-sich-eine-erziehungskunst-der-gegenwart-entwickeln-stuttgart-31-august-1919-nachmittags&catid=187:ga-297-idee-und-praxis-der-waldorfschule&Itemid=14
  20. Henk van Oort, Lexicon antroposofie, Christofoor 2010
  21. Steiner GA301 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=category&id=194:ga-301-die-erneuerung-der-paedagogisch-didaktischen&Itemid=14&layout=default
  22. Steiner GA 300ABC http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=category&id=191:ga-300a-konferenzen-mit-den-lehrern&Itemid=14&layout=default
  23. Prof.Dr.Lievegoed Ontwikkelingsfasen van het kind, Zeist 2003
  24. W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport, Rudolf Steiner Academie 2002
  25. Steiner GA 295 http://fvn-rs.net/index.php?option=com_content&view=category&id=185:ga-295-erziehungskunst-seminarbesprechungen-und-l&Itemid=14&layout=default
  26. https://www.steinerscholen.be/wp-content/uploads/2016/06/Leerplan-basisscholen-versie-08.06.2014.pdf

Te bewerken versie 'Kritiek' op pagina Vrijeschoolonderwijs[bewerken | brontekst bewerken]

Niet wetenschappelijk[bewerken | brontekst bewerken]

De wetenschappelijkheid van de antroposofie en de daarvan afgeleide antropologie en pedagogiek wekken veel controverse op. Een van de zwaartepunten van de kritiek ligt daarin dat Rudolf Steiner zijn bevindingen zou hebben verkregen via helderziend onderzoek van hogere, geestelijke werelden. Steiners beweringen zijn echter niet falsifieerbaar voor wie niet zelf over deze vermogens beschikt en kunnen daardoor niet wetenschappelijk worden beoordeeld.[1]

Het curriculum van de antroposofische pedagogiek[2] is onder andere gebaseerd op Rudolf Steiners spirituele interpretatie van de recapitulatietheorie van Haeckel.[3] Waar Haeckel stelt dat de ontogenese of de ontwikkeling van het individuele organisme een herhaling is van de fylogenese of ontwikkeling van de hele soort, stelt Steiner dat dit ook op geestelijk gebied geldt. De leesdidactiek van de vrijescholen is bijvoorbeeld opgebouwd aan de hand van culturele ontogenese en fylogenese.[4]

Voor een groot deel wordt in de zevende en achtste klas de onderbouwfilosofie nog doorgezet: er wordt gewerkt met voorstellingsbeelden en via verhalen en geschiedenisonderwijs wordt de recapitulatie van de historische culturen voortgezet.

— W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport[5]

Rudolf Steiner combineerde de recapitulatietheorie en de incarnatiegedachte om het leerplan vorm te geven. Volgens Steiner ‘daalde in de lemurische tijd de mens voor het eerst in het fysieke lichaam af en wordt dat heden bij de fysieke geboorte herhaald. Toen daalde de mens in het lichaam af en ontwikkelde zich op ziels- en geestesgebied altijd hoger. De lemurische en atlantische periode herhaalt de mens tot zijn zevende jaar. Van de tandenwisseling tot de geslachtsrijpheid wordt de ontwikkelingsperiode herhaald waarin de grote geestelijke mensheidsleiders optraden. De laatsten daarvan waren Boeddha, Plato, Pythagoras, Hermes, Mozes, Zarathustra, enzovoort. Toen werkte de geestelijke wereld nog meer op de mensheid in. In de Heroensagen wordt ons dat bewaarheid. Iedere geest van de oude cultuurperioden moet daarom in deze jaren het schoolonderricht ten grondslag liggen’.[6]

Een sleutelbegrip in de antroposofische pedagogiek is de reïncarnatietheorie.[7] In het antroposofisch gedachtegoed verloopt de evolutie van de mens doorheen herhaalde reïncarnaties en kan hij zo spiritueel vooruitgaan of achterblijven. Volgens de antroposofische evolutieleer zijn doorheen de geschiedenis ‘lagere’ levensvormen uit de mens voortgekomen doordat ze de voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid niet konden volgen en niet langer mee evolueerden, waardoor ze niet langer als mensen incarneerden.[8] De pedagoog Heiner Ullrich zegt met betrekking tot reïncarnatie dat ‘Steiner de onderwijskundige ontwikkeling van het kind ziet als iets dat lijkt op een reïncarnatieproces en vanuit een geloof in reïncarnatie het beeld ontstaat van onderwijs als een hulp in het incarnatieproces’.[9]

Controversiële lesinhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Een ander punt van kritiek op de antroposofische pedagogiek[10] is dat er in het curriculum door Rudolf Steiner voorgeschreven lesonderwerpen voorkomen die niet stroken met de huidige stand van de wetenschap. De Duitse professor Helmut Zander wees er in zijn historisch onderzoek (1884–1945) naar de antroposofische beweging op dat Steiner veel onwetenschappelijke inzichten had overgenomen van tijdgenoten.[11] Zander wijst er bijvoorbeeld op dat Steiner zijn beschrijving van hoe de bewoners van Atlantis hun voertuigen op levenskracht deden zweven, heeft overgenomen uit de sciencefictionroman The Coming Race van Edward Bulwer-Lytton.[12] Steiners wereldbeeld bestond ook uit het ontkennen van de gangbare geologie en het omarmen van astrologie, op grond waarvan hij bijvoorbeeld beweerde dat het goed is om leerlingen te vertellen dat het eiland Groot-Brittannië geen bodem heeft waarmee het verbonden is met het Europese vasteland, maar in de zee 'zwemt' en louter door "sterrenkracht" op zijn plek wordt gehouden.[13] De antroposofie wordt dan ook vaak verworpen als pseudowetenschappelijk en dogmatisch. Aanhangers van Steiners pedagogie en zijn wereldbeschouwing baseren zich voor hun werk nog steeds zeer sterk op de theoretische grondslagen van Steiners antroposofische leer.

Temperamentenleer[bewerken | brontekst bewerken]

In de antroposofische pedagogiek wordt gebruik gemaakt van Steiners temperamentenleer. De oorspronkelijke, hippocratische temperamentenleer is gebaseerd op de theorie dat bij elk van de vier verschillende lichaamssappen een bepaald persoonlijkheidstype behoort: het sanguinische (bloed), het flegmatische (slijm), het cholerische (gal) en het melancholische (zwarte gal). Steiner nam de terminologie van Hippocrates over en bracht de vier temperamenten in verband met de vier in de antroposofie gehanteerde wezensdelen: ik-, astraal-, ether, en fysiek lichaam.[14]

Pseudodyslexie[bewerken | brontekst bewerken]

In 2005 waarschuwde professor Adriana Bus voor de gevolgen van de antroposofische leesdidactiek.[15] Bus refereerde naar een door haar in 1986 uitgevoerd onderzoek waaruit bleek dat de antroposofische leesdidactiek pseudodyslexie in de hand werkt.[16] In 2007 kwam NRC handelsblad met het nieuws dat in een Tilburgse school Tiliander volgens de schoolleiding 18 kinderen dyslectisch bleken te zijn en dat er algemeen iets mis was met het antroposofisch onderwijs.[17] Datzelfde jaar kwam de Nederlandse onderwijsinspectie met een vernietigend rapport waaruit bleek dat relatief veel vrijescholen niet aan de kwaliteitseisen van de Inspectie voldeden.[18] De Vereniging van vrijescholen besloot toen om het roer om te gooien en richtte in 2008 een Taskforce zwakke scholen in.[19]

Racisme[bewerken | brontekst bewerken]

In de jaren 1990 kwam in Nederland aan het licht dat mogelijk racistische inhoud uit het werk van Rudolf Steiner als leerstof werd aangeboden in de lessen volkenkunde in een vrijeschool.[20],[21] In opdracht van de Antroposofische Vereniging in Nederland werd onderzoek gedaan naar mogelijk racistische inhoud van Steiners publicaties. Zestien passages werden aangemerkt als mogelijk racistisch.[22],[23] Het vak volkenkunde werd aangepast. Oud-leerlingen getuigen regelmatig dat ze racistische leerstof kregen aangeboden. De romanschrijver Tommy Wieringa heeft dit onder andere verwerkt in zijn roman 'Dit zijn de namen'. [24]

  1. Prospects: the quarterly review of comparative education, Paris, UNESCO: International Bureau of Education, vol.XXIV, no. 3/4, 1994/2000 p. 555-572
  2. Hoe vrij is de vrije school? : een analyse van de antroposofische pedagogiek, Jan Dirk Imelman, P. B. H Van Hoek, Intro 1983
  3. Henk van Oort, Lexicon antroposofie, Christofoor 2010
  4. A.G. Bus & T.H. Kruizenga, Leren lezen op een Vrije School, Pedagogische Studiën, 1986
  5. W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport, Rudolf Steiner Academie 2002
  6. Rudolf Steiner, Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft, Rudolf Steiner Verlag 1983, p.135 e.v.
  7. K. Prange, Erziehung zur Anthroposophie: Darstellung und Kritik der Waldorfpädagogik, Klinkhardt 2000
  8. R. Steiner, Aus der Akasha-Chronik, GA11, Rudolf Steiner Nachlass-Verwaltung , 1986
  9. H. Ullrich, Rudolf Steiner: A neo-romantic thinker and reformer, Prospects: the quarterly review of comparative education (Paris, UNESCO: International Bureau of Education), vol.XXIV, no. 3/4, 1994, Unesco 2000, London Continuum 2008, p. 555-572
  10. Hoe vrij is de vrije school? : een analyse van de antroposofische pedagogiek, Jan Dirk Imelman, P. B. H Van Hoek, Intro 1983
  11. Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland – Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2007
  12. Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland – Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2007 – p.642 ev
  13. Konferenzen mit den Lehrern, GA300a, p. 86; GA300c, p. 34–35.
  14. E. Landweer, Met de handen werken, Vrij Geestesleven 1977. Voor het academiejaar 2008/2009 als syllabus uitgegeven door Hogeschool Helicon.
  15. A.Bus, Two more miles to go- Naar een balans tussen foneemtraining en betekenisverwerving in de bestrijding van leesproblemen en (pseudo-)dyslexie, Oratie 21 januari 2005, https://core.ac.uk/download/pdf/15588867.pdf
  16. A.Bus & T.H.Kruizenga, Leren lezen op een vrije School, Pedagogische Studiën 1986, http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/leren-lezen-op-een-vrijeschool.pdf
  17. https://www.nrc.nl/nieuws/2007/09/08/vrije-revolutie-11389248-a928775
  18. Henkens L, De kwaliteit van het onderwijs op (zeer zwakke) vrije scholen in het basisonderwijs, Onderwijsinspectie 2007, https://docs.google.com/viewer?a=v&pid=sites&srcid=ZGVmYXVsdGRvbWFpbnxzdGVpbmVyc2Nob2xlbnxneDozZDEwMWE1NGQ3MWJhZjNh
  19. Bron OCO — Onderwijs Consumenten Organisatie 21/03/2008
  20. Jeurissen, Toos. Uit de Vrije School geklapt : over antroposofie en racisme, een stellingname / Toos Jeurissen. - Sittard : Baalprodukties, 1996
  21. Peter Bierl: Wurzelrassen, Erzengel und Volksgeister: die Anthroposophie Rudolf Steiners und die Waldorfpädagogik. Konkret-Literatur, Hamburg 1999
  22. Eindrapport Antroposofie en het vraagstuk van de rassen, Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000
  23. René Zwaap, Zestien keer Steiner: Antroposofie doorgelicht op racisme, De Groene Amsterdammer, 19/04/2000.
  24. https://www.diggitmagazine.com/articles/wieringa-s-personages-zijn-ge-ndoctrineerd-door-antroposofische-gekkenpraat


Enkele voorbeelden van antroposofie in het geschiedenisonderricht[bewerken | brontekst bewerken]

Het curriculum van het antroposofisch onderwijs is onder andere gebaseerd op Rudolf Steiners spirituele interpretatie van de recapitulatietheorie van Haeckel. Waar Haeckel stelt dat de ontogenese of de ontwikkeling van het individuele organisme een herhaling is van de fylogenese of ontwikkeling van de hele soort, stelt Steiner dat dit ook op geestelijk gebied geldt

Volgens Steiner 'daalde in de lemurische tijd de mens voor het eerst in het fysieke lichaam af en wordt dat heden bij de fysieke geboorte herhaald. Toen daalde de mens in het lichaam af en ontwikkelde zich op ziels- en geestesgebied altijd hoger. De lemurische en atlantische periode herhaalt de mens tot zijn zevende jaar. Van de tandenwisseling tot de geslachtsrijpheid wordt de ontwikkelingsperiode herhaald waarin de grote geestelijke mensheidsleiders optraden. De laatsten daarvan waren Boeddha, Plato, Pythagoras, Hermes, Mozes, Zarathustra, enzovoort. Toen werkte de geestelijke wereld nog meer op de mensheid in. In de Heroensagen wordt ons dat bewaarheid. Iedere geest van de oude cultuurperioden moet daarom in deze jaren het schoolonderricht ten grondslag liggen'.[1]

Werner Govaerts, stafmedewerker Federatie van Steinerscholen: ‘Voor een groot deel wordt in de zevende en achtste klas de onderbouwfilosofie nog doorgezet: er wordt gewerkt met voorstellingsbeelden en 'via verhalen en geschiedenisonderwijs wordt de recapitulatie van de historische culturen voortgezet'.[2]

Geschiedenisleerplan Federatie van Steinerscholen behandelt de volgende culturen in deze volgorde:

  • 1. Oudindische cultuur
  • 2. Oud-Iraanse (Perzische) cultuur
  • 3. Tweestromenland (Mesopotamië),
  • 4. Egypte
  • 5. Grieken
  • 6. Romeinse Rijk.

Vergelijk met Steiners doctrine: De zeven antroposofische cultuurperiodes

  • 1. Oerindische cultuur (7227 – 5067 v. Chr.)
  • 2. Oerperzische cultuur (5067 – 2907 v. Chr.)
  • 3. Egyptisch-Chaldêische cultuur (2907 – 747 v. Chr.)
  • 4. Grieks-Latijnse cultuur (747 v.Chr. – 1413 n. Chr.)
  • 5. Germaans-Angelsaksische cultuur (1413 – 3573 n. Chr., onze tijd)
  • 6. Slavische cultuur (3573 – 5733 n. Chr.)
  • 7. Amerikaanse cultuur (5733 – 7893 n. Chr.)

Dit zijn opvallende overeenkomsten, zeker wanneer het leerplan Boeddha behandelt in een periode waarin Rudolf Steiner hem situeert (een paar duizend jaar voor Boeddha leefde) . Het leerplan van de Federatie zegt daarover: 'Boeddha (het leven van Boeddha valt geschiedkundig veel later maar geeft een levendige naklank van de oer-Indische periode)'

Het leerplan vermeldt bij de Perzische cultuur ook,'de Toeraniêrs', volgens Rudolf Steiner nazaten van de Atlantiêrs. De enigen die over Toeraniërs praten zijn aanhangers van de doctrine van Rudolf Steiner of pseudowetenschappers.

Plato's Atlantis komt volgens het leerplan ook aan bod. Steiner paste Plato's Atlantis in in zijn doctrine, maar voegde daar hier en daar wat aan toe vanuit "helderziendheid'.

Tot zover enkele voorbeelden van antroposofie in het steineronderwijs.

voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Rudolf Steiner, Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft, Rudolf Steiner Verlag 1983
  2. W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport, Rudolf Steiner Academie 2002




Voorbeeld aangepaste tekst over antroposofisch onderwijs voor onder het kopje 'Kritiek' op Steinerschool

Evolutionaire structuur[bewerken | brontekst bewerken]

Steiner zette voor het onderwijs een evolutionaire structuur uiteen. In iedere klas moest men bepaalde cultuurfasen van de mensheidsgeschiedenis herhalen. Daarom voorzag hij sprookjes en sagen voor de lagere klassen en het Nebelungenlied voor de tiende klas en hield hij, overigens met de autoriteit van de ingewijde, vele fictionele aspecten van deze vergane culturen voor realiteit: Atlantis heeft bestaan, Parzival ook, beide moeten worden onderricht.[1]Steiners wereldbeeld bestond ook uit het ontkennen van de gangbare geologie en het omarmen van astrologie, op grond waarvan hij bijvoorbeeld beweerde dat het goed is om leerlingen te vertellen dat het eiland Groot-Brittannië geen bodem heeft waarmee het verbonden is met het Europese vasteland, maar in de zee 'zwemt' en louter door "sterrenkracht" op zijn plek wordt gehouden.[2]

Controversiële lesinhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Een vaak geopperde kritiek[3] op het steineronderwijs is dat er in het curriculum  lesonderwerpen voorkomen die niet stroken met de huidige stand van de wetenschap doordat ze te sterk op antroposofische inhouden zouden zijn gebaseerd. Euritmie als 'geestelijke dans'; plantkunde vanuit fysiognomisch oogpunt en goetheanistisch en alchemistisch onderwijs bij de natuurwetenschappen.[4] De Duitse onderwijsdeskundige Klaus Prange ziet Steiners antroposofie opduiken in het hele curriculum: van lezen en schrijven tot biologie en chemie. Ook het geschiedenisonderwijs is doordrongen van inzichten die onwetenschappelijk zijn. [5] Helmut Zander toont in zijn historisch onderzoek (1884–1945) naar de antroposofische beweging aan dat Steiner veel onwetenschappelijke inzichten heeft overgenomen van tijdgenoten. Zo blijkt uit Zanders studie dat Steiners beschrijving van hoe de bewoners van Atlantis  hun voertuigen op levenskracht deden zweven is overgenomen uit de sciencefictionroman The Coming Race van Edward Bulwer-Lytton.[6] Deze en andere antroposofische inhoud is – soms onbedoeld – in het steineronderwijs ingevloeid. Zander wijst er bijvoorbeeld op dat Atlantis nog steeds een onderwerp is in het steineronderwijs. Uit officiële documentatie vanuit de steinerschoolbeweging blijkt dat over Plato's Atlantis wordt verhaald.[7] Zanders uitkomsten leunen dicht aan bij de conclusies van onderzoekers zoals Heiner Ullrich, Klaus Prange en Peter Staudenmaier.[8]

Perceptie vanuit de steinerschoolbeweging[bewerken | brontekst bewerken]

Vanuit de steinerschoolbeweging worden inspanningen gedaan om het steineronderwijs meer wetenschappelijk te maken. Jost Schieren, hoogleraar waldorfpedagogiek aan de antroposofische privaatuniversiteit Alanus, beweert 'dat hoe meer wetenschappelijkheid er in het steineronderwijs vloeit, hoe minder antroposofie er mogelijk is, waardoor de steinerpedagogie opgeofferd wordt'. Volgens Schieren zijn 'antroposofische inhouden zoals reïncarnatie, wezensdelen, mensheidsontwikkeling, temperamentenleer en scholingsweg wetenschappelijk en maatschappelijk niet langer houdbaar.[9]

Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Helmut Zander, Rudolf Steiner-Die Biografie, Piper Verlag 2007, p.240-241
  2. Rudolf Steiner, Konferenzen mit den Lehrern, GA300a, p. 86; GA300c, p. 34–35
  3.  A.Lewis, What the Steiner Waldorf School Movement did not want you to read, http://www.quackometer.net/blog/2013/06/what-the-steiner-waldorf-school-movement-did-not-want-you-to-read.html, vertaling van G.Perra, L’endoctrinement à l’anthroposophie dans les écoles Steiner-Waldorf, UNADFI 2011
  4. J. Schieren, Der Weltanschauungsvorwurf Vom Einfluss der Anthroposophie auf die Waldorfpädagogik - Eine Frage der Form und des Maßes, RoSE Volume 6 Number 1 pp. 103-108 August 2015 - cf. Heiner Ullrich. Waldorfpädagogik. Eine kritische Einführung, Beltz-Verlag. Weinheim 2015, p.73-77
  5. Klaus Prange, Erziehung zur Anthroposophie: Darstellung und Kritik der Waldorfpädagogik, Klinkhardt 2000, p.116
  6.  Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland – Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2007 – p.642 ev
  7.  Leerplan basisscholen, Federatie van Steinerscholen, versie 2014, p.234
  8. Peter Staudenmaier, Between Occultism and Nazism: Anthroposophy and the Politics of Race and Nation, Brill 2014
  9. J.Schieren, Anthroposophie und Waldorfpädagogik – ein Spannungsfeld, RoSE, Volume 6 Number 2 pp. 128-138 December 2015

Kritiek[bewerken | brontekst bewerken]

Niet wetenschappelijk[bewerken | brontekst bewerken]

De wetenschappelijkheid van de antroposofie en de daarvan afgeleide antropologie en pedagogiek wekken veel controverse op.[1] Een van de zwaartepunten van de kritiek ligt daarin dat Rudolf Steiner zijn bevindingen zou hebben verkregen via helderziend onderzoek van hogere, geestelijke werelden. Steiners beweringen zijn echter niet falsifieerbaar voor wie niet zelf over deze vermogens beschikt en kunnen daardoor niet wetenschappelijk worden beoordeeld.[2] Het curriculum van het steineronderwijs is gebaseerd op Steiners ideeën over evolutie en reïncarnatie.

Het curriculum van het antroposofisch onderwijs is onder andere gebaseerd op Rudolf Steiners spirituele interpretatie van de recapitulatietheorie van Haeckel.[3] Waar Haeckel stelt dat de ontogenese of de ontwikkeling van het individuele organisme een herhaling is van de fylogenese of ontwikkeling van de hele soort, stelt Steiner dat dit ook op geestelijk gebied geldt. De antroposofische leesdidactiek is bijvoorbeeld opgebouwd aan de hand van culturele ontogenese en fylogenese.[4]

Voor een groot deel wordt in de zevende en achtste klas de onderbouwfilosofie nog doorgezet: er wordt gewerkt met voorstellingsbeelden en via verhalen en geschiedenisonderwijs wordt de recapitulatie van de historische culturen voortgezet.

— W. Govaerts, Visie op het secundair onderwijs – Onderzoeksrapport[5]

Rudolf Steiner combineerde de recapitulatietheorie en de incarnatiegedachte om het leerplan vorm te geven. Volgens Steiner daalde in de lemurische tijd de mens voor het eerst in het fysieke lichaam af en wordt dat heden bij de fysieke geboorte herhaald. Toen daalde de mens in het lichaam af en ontwikkelde zich op ziels- en geestesgebied altijd hoger. De lemurische en atlantische periode herhaalt de mens tot zijn zevende jaar. Van de tandenwisseling tot de geslachtsrijpheid wordt de ontwikkelingsperiode herhaald waarin de grote geestelijke mensheidsleiders optraden. De laatsten daarvan waren Boeddha, Plato, Pythagoras, Hermes, Mozes, Zarathustra, enzovoort. Toen werkte de geestelijke wereld nog meer op de mensheid in. In de Heroensagen wordt ons dat bewaarheid. Iedere geest van de oude cultuurperioden moet daarom in deze jaren het schoolonderricht ten grondslag liggen.[6]

Uit interne documentatie van de Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen die is bestemd voor haar leraren komt naar voor dat in de lessen natuurwetenschappen Steiners begrippen over evolutie aan bod komen.[7] In de officiële leerplannen van de Federatie van Rudolf Steinerscholen bevinden zich talrijke verwijzingen naar literatuur waarin de antroposofische evolutieleer aan bod komt.[8]

Een sleutelbegrip in de antroposofische pedagogiek is de reïncarnatietheorie.[9] In het antroposofisch gedachtegoed verloopt de evolutie van de mens doorheen herhaalde reïncarnaties en kan hij zo spiritueel vooruitgaan of achterblijven. Volgens de antroposofische evolutieleer zijn doorheen de geschiedenis ‘lagere’ levensvormen uit de mens voortgekomen doordat ze de voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid niet konden volgen en niet langer mee evolueerden, waardoor ze niet langer als mensen incarneerden.[10] De pedagoog Heiner Ullrich zegt met betrekking tot reïncarnatie dat ‘Steiner de onderwijskundige ontwikkeling van het kind ziet als iets dat lijkt op een reïncarnatieproces en vanuit een geloof in reïncarnatie het beeld ontstaat van onderwijs als een hulp in het incarnatieproces’.[11]

Evolutionaire structuur[bewerken | brontekst bewerken]

Steiner zette voor het onderwijs een evolutionaire structuur uiteen. In iedere klas moest men bepaalde cultuurfasen van de mensheidsgeschiedenis herhalen. Daarom voorzag hij sprookjes en sagen voor de lagere klassen en het Nebelungenlied voor de tiende klas en hield hij, overigens met de autoriteit van de ingewijde, vele fictionele aspecten van deze vergane culturen voor realiteit: Atlantis heeft bestaan, Parzival ook, beide moeten worden onderricht.[12]Steiners wereldbeeld bestond ook uit het ontkennen van de gangbare geologie en het omarmen van astrologie, op grond waarvan hij bijvoorbeeld beweerde dat het goed is om leerlingen te vertellen dat het eiland Groot-Brittannië geen bodem heeft waarmee het verbonden is met het Europese vasteland, maar in de zee 'zwemt' en louter door "sterrenkracht" op zijn plek wordt gehouden.[13]

Controversiële lesinhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Een vaak geopperde kritiek[14] op het steineronderwijs is dat er in het curriculum  lesonderwerpen voorkomen die niet stroken met de huidige stand van de wetenschap doordat ze te sterk op antroposofische inhouden zouden zijn gebaseerd. Euritmie als 'geestelijke dans'; plantkunde vanuit fysiognomisch oogpunt en goetheanistisch en alchemistisch onderwijs bij de natuurwetenschappen.[15] De Duitse onderwijsdeskundige Klaus Prange ziet Steiners antroposofie opduiken in het hele curriculum: van lezen en schrijven tot biologie en chemie. Ook het geschiedenisonderwijs is doordrongen van inzichten die onwetenschappelijk zijn. [16] Helmut Zander toont in zijn historisch onderzoek (1884–1945) naar de antroposofische beweging aan dat Steiner veel onwetenschappelijke inzichten heeft overgenomen van tijdgenoten. Zo blijkt uit Zanders studie dat Steiners beschrijving van hoe de bewoners van Atlantis  hun voertuigen op levenskracht deden zweven is overgenomen uit de sciencefictionroman The Coming Race van Edward Bulwer-Lytton.[17] Deze en andere antroposofische inhoud is – soms onbedoeld – in het steineronderwijs ingevloeid. Zander wijst er bijvoorbeeld op dat Atlantis nog steeds een onderwerp is in het steineronderwijs. Uit officiële documentatie vanuit de steinerschoolbeweging blijkt dat over Plato's Atlantis wordt verhaald.[18] Zanders uitkomsten leunen dicht aan bij de conclusies van onderzoekers zoals Heiner Ullrich, Klaus Prange en Peter Staudenmaier.[19]

Perceptie vanuit de steinerschoolbeweging[bewerken | brontekst bewerken]

Vanuit de steinerschoolbeweging worden inspanningen gedaan om het steineronderwijs meer wetenschappelijk te maken. Jost Schieren, hoogleraar waldorfpedagogiek aan de antroposofische privaatuniversiteit Alanus, beweert 'dat hoe meer wetenschappelijkheid er in het steineronderwijs vloeit, hoe minder antroposofie er mogelijk is, waardoor de steinerpedagogie opgeofferd wordt'. Volgens Schieren zijn 'antroposofische inhouden zoals reïncarnatie, wezensdelen, mensheidsontwikkeling, temperamentenleer en scholingsweg wetenschappelijk en maatschappelijk niet langer houdbaar.[20]

Temperamentenleer[bewerken | brontekst bewerken]

In de antroposofische pedagogiek wordt gebruik gemaakt van Steiners temperamentenleer. De oorspronkelijke, hippocratische temperamentenleer is gebaseerd op de theorie dat bij elk van de vier verschillende lichaamssappen een bepaald persoonlijkheidstype behoort: het sanguinische (bloed), het flegmatische (slijm), het cholerische (gal) en het melancholische (zwarte gal). Steiner nam de terminologie van Hippocrates over en bracht de vier temperamenten in verband met de vier in de antroposofie gehanteerde wezensdelen: ik-, astraal-, ether, en fysiek lichaam.[21]

Racisme[bewerken | brontekst bewerken]

In de jaren 1990 kwam in Nederland aan het licht dat racistische inhoud uit het werk van Rudolf Steiner als leerstof werd aangeboden in de lessen Rassen- en Volkenkunde in het vrijeschoolonderwijs.[22][23] In opdracht van de Antroposofische Vereniging in Nederland werd onderzoek gedaan naar racistische inhoud van Steiners publicaties. Zestien passages werden aangemerkt als mogelijk racistisch.[24],[25] De Nederlandse vrijescholen namen maatregelen: het vak Rassenkunde werd afgeschaft, het vak Volkenkunde aangepast. Ondertussen klonk ook in andere landen kritiek op racistische inhoud in Steiners leer. In Duitsland besliste de federale Bondscommissie Beoordeling gevaarlijke Media voor Jongeren dat twee boeken van Rudolf Steiner die de commissie bestempelt als ‘aanzettend tot rassenhaat en discriminatie’ enkel nog geannoteerd mogen worden verkocht.[26] De European Council for Steiner Waldorf Education nam uiteindelijk een officieel standpunt in m.b.t. discriminatie en racisme dat in 2007 werd overgenomen door de Federatie van Steinerscholen in Vlaanderen. [27] Oud-leerlingen getuigen regelmatig dat ze racistische leerstof kregen aangeboden. De Nederlandse romanschrijver Tommy Wieringa heeft dit onder andere verwerkt in zijn roman 'Dit zijn de namen'.[28]