Naar inhoud springen

Gebruiker:Stunteltje/Kladblok/Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)[1]regelt - zoals al uit de titel blijkt - de inkomensafhankelijke regelingen. Daaronder worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.

Die draagkracht wordt vastgesteld door het toetsingsinkomen. Dat is het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven (verzamelinkomen), eventueel aangevuld met niet in Nederland belastbaar inkomen. Hierbij is het berekeningsjaar het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. Artikel 20 bepaalt dat op herziening van het inkomensgegeven altijd herziening van de tegemoetkomingen volgt.

Toeslagen[bewerken | brontekst bewerken]

De wet regelt voornamelijk de

Elke toeslag is een niet-stijgende functie van inkomen. Hoe de toeslag van het inkomen afhangt verschilt per toeslag: het kan zijn een gebroken lineaire functie, een kwadratische functie, of op basis van een tabel met inkomensklassen. Bedragen lager dan €24 per jaar worden niet uitbetaald. Bij de huurtoeslag is deze functie een gedeelte van een kwadratische functie (de dalende tak van een bergparabool), die echter nul wordt vanaf een inkomen ruim lager dan dat waarvoor de kwadratische functie nul wordt. Hierdoor maakt deze toeslag (en dus ook inkomen plus toeslag) als functie van inkomen bij dit maximuminkomen een sprong naar beneden die veel groter is dan de genoemde €24 per jaar. De kinderopvangtoeslag is slechts gedeeltelijk afhankelijk van inkomen, d.w.z., hij daalt niet naar nul bij stijgend inkomen.

De wet bepaalt voor de toeslagen in het algemeen in artikel 7, derde lid één vermogenstoets, die alleen geldt als de afzonderlijke wet bepaalt dat de toeslag afhankelijk is van het vermogen: "Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien ..". Voor een alleenstaande wordt hier bepaald dat er geen aanspraak is op een tegemoetkoming indien over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet (groene beleggingen). Groene beleggingen tellen dus wel mee voor de vermogenstoets, hoewel ze vrijgesteld zijn voor de inkomstenbelasting.

Deze bepaling geldt echter alleen ongewijzigd voor de huurtoeslag; in de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget staat "In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ..", om dezelfde uitzondering te formuleren: voor een alleenstaande wordt hier bepaald dat er geen aanspraak is indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 meer bedraagt dan € 80.000. Bij de bepaling van die grondslag wordt (zo vermelden de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget verder) geen rekening gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Groene beleggingen tellen dus ook hier wel mee voor de vermogenstoets, hoewel ze vrijgesteld zijn voor de inkomstenbelasting, maar het vermogen mag € 80.000 meer zijn dan voor de huurtoeslag.

De kinderopvangtoeslag is niet afhankelijk van vermogen.

Heffingskortingen zijn effectief ook een soort toeslagen. Om er daadwerkelijk voordeel van te hebben is voldoende verschuldigde inkomstenbelasting in de drie boxen samen nodig.

De vrijheid van vestiging zoals die binnen de Europese Unie geldt brengt extra risico's met zich mee van onder meer georganiseerde systeemfraude, zoals die welke gepleegd is door Bulgaren. Hierbij schreef men zich in op een Nederlands adres en verbleef korte tijd in Nederland, maar men heeft over een langer tijdvak (voorschotten van) toeslagen ontvangen, namelijk ook over perioden vóór de komst naar Nederland en/of na terugkeer naar het eigen land.[2] Inning van teruggevorderde of terug te vorderen te veel of ten onrechte betaalde bedragen is lastig doordat de betrokkenen teruggekeerd zijn naar hun eigen land, en doordat een groot deel van het geld naar medeplichtigen/bemiddelaars is gegaan. Naar aanleiding hiervan is aangekondigd dat de balans in de weging tussen dienstverlening (zoals het verlenen van een voorschot voordat het recht op uitkering vaststaat) en fraudebestrijding vaker in het voordeel van fraudebestrijding zal moeten doorslaan. De regering is van plan de Awir aan te passen in die zin dat over de aanvraag van een toeslagenvoorschot later mag worden beslist dan (zoals nu geldt) binnen acht weken, omdat de nodige controles soms meer tijd in beslag nemen.[3][4] Verder bepaalt art. 25 Awir sinds 1 december 2013 dat de belanghebbende voor de uitbetaling van alle toeslagen en teruggaven van inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet dezelfde op eigen naam staande bankrekening moet kiezen.

De Wet van 16 december 2020 tot wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen), die is ingegaan op 1 januari 2021, zet in op het versterken van de menselijke maat in het toeslagenstelsel, het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en het voorkomen van schrijnende situaties door het verlies van toeslagen als gevolg van partnerschap.[5][6]


Boeten[bewerken | brontekst bewerken]

Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen[7] bevatten algemene bepalingen hierover.


Toeslagschulden[bewerken | brontekst bewerken]

Het komt regelmatig voor dat toeslagen moeten worden terugbetaald en dat het bedrag te groot is om in een keer te kunnen voldoen. In dat geval kan een betalingsregeling worden getroffen. Is de schuld te groot, dan is een persoonlijke betalingsregeling mogelijk, waarbij de resterende schuld na 24 maanden niet meer actief wordt ingevorderd. Wel kan de resterende schuld nog in de daaropvolgende 3 jaren worden verrekend met nabetalingen van toeslagen en eenmalige teruggaven inkomstenbelasting. Als er na die 3 jaar nog steeds een schuld resteert, dan geeft de Belastingdienst/Toeslagen een ´niet verder bemoeilijken´-beschikking af, waarmee de terugvordering definitief buiten invordering wordt gesteld.[8] Het probleem is echter dat deze beschikking herroepelijk is,[9] waardoor er voor de belanghebbende ook na vijf jaar nog steeds geen zekerheid is. Sinds 1 januari 2021 is ook kwijtschelding van toeslagschulden in de Awir geregeld.

Kwijtschelding van schulden bij de inkomensafhankelijke regelingen kan alleen plaatsvinden indien aan de voorwaarden van de nog op te stellen ministeriële regeling wordt voldaan. Om uitvoeringsproblemen te voorkomen en geen onterechte verwachtingen bij belanghebbenden te scheppen geldt het tijdelijke artikel 31bis Awir. Dit artikel zorgt ervoor dat andere (toekomstige) wettelijke voorschriften inzake een bevoegdheid tot kwijtschelding van geldschulden niet gelden voor de Belastingdienst/Toeslagen. Daartoe wordt geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag van een terugvordering, de met die terugvordering samenhangende rente, bedoeld in de artikelen 27 en 29 Awir, en kosten van invordering alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete niet geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden. Het artikel 31bis Awir zal vervallen op het moment waarop de voorgestelde wijziging van artikel 31 Awir in werking treedt.

Categorie:Nederlandse formele wet