Gebruiker:Zoozot/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Taaldood is een taalkundig fenomeen waarvan sprake als een bepaalde taal door niemand meer wordt gesproken. Talen die aan taaldood onderhevig zijn geweest, worden doorgaans beschouwd als dode talen, hoewel de exacte omstandigheden onder welke een taal als “dood” kan worden beschouwd enigszins gecontesteerd zijn.

Talen die in meer of mindere mate het risico lopen op taaldood, worden geclassificeerd onder de noemer bedreigde talen.

Definitie[bewerken | brontekst bewerken]

Er is geen eenduidige definitie voor het concept taaldood. Volgens de meeste definities wordt er gesproken van taaldood als een bepaalde taal door niemand meer wordt gesproken. De Britse linguïst David Crystal beargumenteert echter dat een taal reeds als dood kan worden beschouwd als er geen actieve dan wel moedertaalsprekers meer van over zijn, of als er nog slechts één spreker is, gezien een taal in dergelijke gevallen niet meer effectief gebruikt wordt als middel voor menselijke communicatie.[1]

Volgens alternatieve definities kan een taal echter ook reeds als dood wordt beschouwd als ze nog wel door bepaalde, meestal oudere, leden van een bepaalde gemeenschap als communicatiemiddel gebruikt wordt, maar niet meer actief wordt doorgegeven aan andere, jongere leden van de gemeenschap.[2] Omgekeerd bestaan er ook talen die nog wel actief worden doorgegeven aan jongere leden van een gemeenschap, maar niet meer als communicatiemiddel worden gebruikt.[2] Voorbeelden hiervan zijn Latijn en Oudgrieks, die in veel westerse landen nog worden aangeleerd binnen het schoolsysteem. Er is verder nog enige discussie mogelijk over talen die nog wel actief gebruikt worden, maar enkel in zeer specifieke contexten en/of in zeer restrictieve vorm, zoals bijvoorbeeld het geval is met Latijn als taal van de Katholieke Kerk.[3]

Er zijn nog alternatieve criteria mogelijk om het begrip “taaldood” te definiëren. Volgens de Praagse linguïst Jozef Vachek kan een taal als dood worden beschouwd vanaf het moment dat ze stopt met ontwikkelen dan wel veranderen. Volgens deze definitie kunnen talen als het Latijn en het Sanskriet als dood worden beschouwd omdat deze talen alleen nog maar beheerst worden via het aanleren van prescriptieve normen.[2]

Ten slotte wordt algemeen aangenomen dat dode talen toch bewaard kunnen blijven in opgetekende vorm, in de meeste gevallen in de vorm van schrift, maar ook via audiovisuele middelen.[1] Er zijn echter strikte definities die stellen dat er pas sprake kan zijn van taaldood wanneer ook alle van dergelijke attestaties verdwenen zijn.[4]

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

In de meeste gevallen gaat de bedreigde status van een taal gepaard met een proces van meertaligheid onder de overblijvende sprekers van die taal. Deze meertaligheid kan op haar beurt echter ook leiden tot het ontstaan van mengtalen door een hoge mate van ontlening tussen de talen onderling, wat op den duur alsnog kan resulteren in de taaldood van de bedreigde taal.[5] Er valt echter een onderscheid te maken in het gegeven dat een taaldood meestal voorafgegaan wordt door een geleidelijk proces van morfologische en syntactische reductie in de taal, wat bij mengtalen (zij het wel bij pidgins en creooltalen) niet per definitie het geval is.[6]

Volgens Roger W. Andersen zou de meertalige spreker van een bedreigde taal minder fonologische onderscheiden maken dan een ééntalige en/of dominante spreker van die taal, hoewel de meertalige spreker wel die onderscheiden zou maken die voorkomen in beide beheerste talen, alsook functionele onderscheiden.[7] Als een gedeeltelijk gevolg hiervan zouden sprekers van bedreigde talen de neiging hebben om meer gemarkeerde taalvormen toenemend te vervangen door minder gemarkeerde vormen, of omgekeerd juist een overmatig gebruik van gemarkeerde vormen.[7] Daarnaast zouden bedreigde talen ook de neiging hebben om gaandeweg minder regelvast en dus variabeler en onregelmatiger te worden.[7] Buiten de fonologie gaat taaldood vaak gepaard met morfologische, syntactische en stilistische reductie.[8]

Oorzaken van taaldood[bewerken | brontekst bewerken]

Het is onmogelijk om één duidelijke oorzaak aan te duiden voor het uitsterven van een taal. Voor ieder individueel geval zijn doorgaans meerdere specifieke factoren aan te duiden, maar in verschillende gevallen gaat het om volgende zaken:

  • Taaldood kan het gevolg zijn van verregaande taalverandering, waarbij een taal in dermate is veranderd dat er gesproken kan worden van het ontstaan van een nieuwe taal.[9] Een voorbeeld hiervan is de evolutie van het Vulgair Latijn in de Romaanse talen.
  • Gezien het overleven van een taal afhankelijk is van het overleven van haar sprekers, is een levensbedreigende situatie voor de sprekers ook bedreigend voor het voortbestaan van de door hen gesproken taal. Hierbij valt te denken aan natuurrampen, epidemieën, hongersnoden, oorlogssituaties en genocides waardoor grote delen van gemeenschappen het leven kunnen laten.[10] Een concreet voorbeeld van een dergelijke gebeurtenis zijn de oorlogen en genocidale praktijken gevoerd door de Britse kolonisten tegen de inheemse bevolking van Tasmanië in de vroege 19e eeuw, die aan de basis liggen van het uitsterven van alle inheemse Tasmaanse talen.[11][12]
  • Talen kunnen uitsterven als gevolg van culturele assimilatie, doordat sprekers beïnvloed worden door een andere cultuur van wie zij, naast andere culturele gebruiken, ook de taal overnemen, al dan niet uit een bepaalde noodzaak of onder een bepaalde dwang. In veel gevallen blijven sprekers die een andere taal overnemen hun oorspronkelijke taal nog steeds beheersen en doorgeven doormiddel van meertaligheid, waardoor dit niet per definitie meteen hoeft te resulteren in taaldood.[13] Indien een groep sprekers echter gaandeweg volledig overgaat op het spreken van een andere taal, wordt er gesproken over een language shift. [9]
  • In een extreem geval van het bovenstaande kan taaldood het gevolg zijn van een doelbewuste actie door een dominerende cultuur met een bepaalde taal om het gebruik van andere talen volledig aan banden te leggen. In dit soort gevallen kan gesproken worden van linguïcide of "taalmoord" (naar het Engelse language murder).[14][15] Het in 1932 door Maximiliano Hernández Martínez opgelegde verbod op de taal Pipil in El Salvador met het bijna-uitsterven van deze taal tot gevolg kan als een voorbeeld hiervan gezien worden.[16]

Opgemerkt kan worden dat de snelheid waarmee taaldood optreedt geen verband houdt met de oorzaak ervan. Taaldood kan zowel op vrij korte tijd binnen één generatie optreden als over meerdere generaties tijd.[17] Taaldood kan bovendien zowel top-down als bottom-up gestuurd worden, al lijkt het merendeel van de gevallen top-down te gebeuren. Een voorbeeld van een proces van taaldood dat bottom-up gestuurd is, is dat van het Latijn, dat in lagere registers volledig is overgegaan in de Romaanse talen en alleen in enkele specifieke hogere registers overleefd heeft.[18]

Historische achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Historische voorbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

Taaldood is geen recent fenomeen. Geschat wordt dat het aantal gesproken talen in de wereld op een hoogtepunt -ongeveer 10.000 jaar geleden- tussen de 5000 en 20.000 heeft bedragen, tegenover een 6000-tal heden ten dage.[19] Slechts een klein deel van de talen die historisch zijn uitgestorven, zijn nog bekend. De oudste voorbeelden hiervan zijn talen uit de oudheid die bewaard zijn gebleven in geschreven vorm.

De oudst bekende concrete voorbeelden van tendensen die voor taaldood verantwoordelijk zijn geweest, dateren eveneens uit de oudheid. Zo wordt het hellenisme en de dominerende invloed van het Grieks verantwoordelijk geacht voor het grootschalige uitsterven van de oorspronkelijke inheemse talen van Klein-Azië, waaronder het Frygisch en alle Anatolische talen. Dit proces werd in latere eeuwen nog versterkt door de Romeinse verovering van de regio.[20] In het westelijke gedeelte van het Romeinse Rijk zorgde de verspreiding van het Latijn eveneens voor het uitsterven van een groot aantal talen, waaronder het Etruskisch op het Italisch Schiereiland.[21] In Precolumbiaans Amerika zorgden de groeiende dominantie van de Inca- en Aztekenrijken eveneens voor een snelle opmars van respectievelijk het Nahuatl en Quechua ten koste van verschillende lokale talen; een opmars die overigens ook na de aanvang van de Spaanse kolonisatie van Amerika nog een bepaalde periode te hebben aangehouden.[21]

De Europese kolonisatie is wellicht verantwoordelijk voor het grootst bekende aantal van taaluitstervingen in de geschiedenis, door de verspreiding van Europese talen naar de door Europese landen gekoloniseerde regio’s over heel de wereld met het verminderende gebruik en in extreme gevallen uitsterven van de inheemse talen van deze regio’s tot gevolg. Hierbij valt de denken aan de verspreiding van het Engels in Australië, Nieuw-Zeeland, Noord-Amerika en delen van Afrika; het Spaans in Latijns-Amerika, het Portugees in Brazilië, het Frans in Canada en het Russisch in Siberië. In Brazilië zou het huidige aantal gesproken talen bijvoorbeeld nog minder dan een zesde bedragen van het aantal inheemse talen rond 1500 na Christus.[22][23] De toename van taaluitstervingen lijkt zich over heel de wereld tot op heden voort te zetten onder invloed van toenemende globalisering waarin internationaal voornamelijk het Engels een dominante rol speelt.[24] Regionaal is deze afname van taaldiversiteit ook merkbaar bij bepaalde minderheidstalen in Europa zelf, waaronder het Sami, het Baskisch en de Keltische talen.[21] In postkoloniaal Afrika lijken inheemse minderheidstalen veeleer bedreigd worden door bepaalde invloedrijke Afrikaanse talen dan door de ingevoerde Europese talen.[25]

Theoretische geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen het westerse denken kan het idee dat talen kunnen "sterven" als een logisch gevolg gezien worden van de bijbelse mythe rond de Toren van Babel, die echter hoofdzakelijk invulling geeft aan het idee dat de diversiteit aan talen in de wereld terug te leiden is op een gemeenschappelijke "oertaal" en aan het idee dat talen gegroepeerd kunnen worden in taalfamilies, als een gevolg van de verspreiding van de zonen van Noach.[20] Doorheen de klassieke oudheid was er, onder andere in het werk van de Romeinse auteur Varro, tevens een zekere erkenning van het feit dat talen in die mate kunnen veranderen dat vroegere taaluitingen niet meer begrijpbaar kunnen zijn voor latere taalgebruikers.[26]

Gedurende middeleeuwen bestonden er echter weinig concrete ideeën de mechanismen van taalverandering.[27] De renaissance bracht hier verandering in, door -onder andere- de opkomst van de filologie voor de studie van de klassieke talen, de toenemende pogingen tot de grammaticale en lexicografische beschrijving van de Europese volkstalen, de ontdekking van nieuwe talen in ontdekte regio's buiten Europa.[28] Als gevolg van deze tendensen ontstond er een nieuw genre van taalcatalogi ter documentatie van talen, waarvan ook veel talen reeds taaldood hadden ondergaan of een bedreigde status hadden.[29] Een voorbeeld van het eerste was de 16e-eeuwse ontdekking en publicatie van de Codex Argenteus, die het Gotisch onder de aandacht van vroege taalkundigen bracht.[30] Als voorbeeld van het tweede kunnen de vele grammatica’s van niet-Europese talen zijn die in de vroegmoderne tijd geproduceerd werden ten behoeve van de missionering in de Nieuwe Wereld, en die in sommige gevallen één van de weinige relicten zijn voor de studie van talen die inmiddels uitgestorven zijn.[31]

Door de betere documentatie van talen en de bestudering van met name historische dode talen ontstond bij vroege taalkundigen in de vroegmoderne periode een beter beeld van verwantschappen tussen talen. Waar vroegere christelijke denkers de "oertaal" zoals die in Bijbel was beschreven min of meer dogmatisch identificeerden als het Hebreeuws,[32] bewogen vroegmoderne denkers zich meer richting het idee van een door verregaande taalverandering niet meer bestaande oertaal die middels vergelijking en primitieve vormen van etymologie kon worden afgeleid uit haar dochtertalen, iets waar het nadien vaak bekritiseerde werk van Johannes Goropius Becanus (waarin beargumenteerd werd dat een vroege versie van het Nederlands als oertaal moest worden beschouwd) een eerste aanzet toe was.[33] De tendens zou uiteindelijk leiden tot de ontwikkeling van de historische taalkunde, in het bijzonder door de conceptie van de Indo-Europese taalfamilie, die haar oorsprong kende in Marcus Zuerius Boxhorn’ hypothese over een gemeenschappelijke "Scytische" oertaal voor de bekendste westerse historische talen[34] en uiteindelijk aan grotere invloed zou winnen door de uitspraken van William Jones over een gemeenschappelijke oorsprong van Latijn, Grieks en Sanskriet in een gemeenschappelijke bron die "niet meer bestaat".[35]

Ondanks de rol die bovenstaande evolutie speelde in de ontwikkeling en invloedrijke positie van de historische taalkunde in de loop van de 19e eeuw, bleef de aandacht voor het fenomeen taaldood op zichzelf nog eerder gering. Pas in de late 19e en vroege 20e eeuw verschenen de eerste specifieke wetenschappelijke werken rond het onderwerp, maar in feite is wordt het fenomeen pas sinds de jaren 1970 uitvoeriger bestudeerd,[36] zij het binnen de context van een groeiende aandacht voor de toenemende problematiek rond taalbedreiging.[37] In dit opzicht kan een invloedrijke uitspraak van de Amerikaanse linguïst Michael Krauss uit 1992 genoemd worden, waarin geopperd werd dat van de 6000 bestaande talen ongeveer de helft binnen de eeuw met uitsterven bedreigd werd en dat slechts een 600-tal talen kans zouden maken op overleving op langere termijn.[38] Wat taaldood zelf betreft wordt het werk Cum dispare o limbă van de Roemeense linguïst Ion Coteanu uit 1957 soms genoemd als het eerste specifieke wetenschappelijke werk over het onderwerp, maar reeds in 1948 sprak de Amerikaanse taalkundige Morris Swadesh over het belang van onderzoek naar bedreigde talen.[39] Nog eerder worden ook werk van Robert Needham Cust uit 1899 en van Joseph Vendryes uit 1933 als pioniers genoemd.[36]

De toenemende aandacht voor taaldood en bedreigde talen in de tweede helft van de twintigste eeuw is ook een drijvende factor geweest in het toenemen van pogingen om pogingen om talen voor een dreigende taaldood te behoeden door middel van taalrevitalisatie. Afhankelijk van de definitie hoeft taaldood daardoor geen onomkeerbaar proces en kunnen talen die met uitsterven bedreigd zijn alsnog een heropleving krijgen. Hoewel de revitalisatie van dode talen zeldzamer is, kan het Hebreeuws kan beschouwd worden als een zeldzaam voorbeeld van een taal die door een dergelijke inzet in de 19e en 20e eeuw weer tot leven is gewekt (zij het in een afwijkende vorm), nadat de taal zo’n 2000 jaar geleden in de functie van dagdagelijks communicatiemiddel als dood kon worden beschouwd.[40]









Taalrevitalisatie of taalreanimatie is een term die gebruikt wordt voor een projecten waarbij getracht wordt om een bedreigde taal te behoeden voor uitsterven, of een reeds dode taal weer nieuw leven in te blazen.[1]

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Over de hele wereld zijn verschillende voorbeelden te vinden van pogingen tot taalrevitalisatie, maar de schaal waarop en deze plaatsvinden en de doelen die men met het project voor ogen heeft zijn per geval verschillend. In de praktijk wordt taalrevitalisatie echter vooral gebruikt binnen de context van de problematiek rond bedreigde talen en het toenemende voorkomen van taaldood in recente eeuwen, waaraan binnen de taalkundige wetenschappelijke wereld en daarbuiten pas sinds de jaren 1970 op ruime schaal aandacht wordt besteed.[2] Binnen deze tendens is taalrevitalisatie met name sinds de publicatie van het boek Reversing Language Shift: Theoretical and empirical foundations of assistance to threatened languages van Joshua Fishman in 1991 een populair onderwerp binnen de linguïstiek.[3]Over het algemeen wordt aangenomen dat taalrevitalisatie tot doel heeft om een taal te herstellen tot een staat waarin ze door een redelijk aantal mensen met een redelijke vloeiendheid gesproken wordt,[4] en ook actief doorgegeven wordt aan toekomstige generaties.[5]

Omdat talen met een bedreigde status niet meer beschikken over een levendige basis aan sprekers, in bepaalde contexten niet meer in gebruik zijn of sterk beïnvloed zijn door talen, is een goede documentatie van een taal essentieel om tot revitalisatie over te gaan. Dit kan resulteren in verregaand taalpurisme om een taal terug te brengen tot een gepercipieerde authentieke staat of het gebruik van een taal te kunnen uitbreiden naar contexten waarin ze voorheen niet gebruikelijk was.[6] Het wordt echter als zeer moeilijk beschouwd om een taal te revitaliseren zonder dat bij nieuwe sprekers bepaalde veranderingen optreden in de structuur van de taal.[7]

Hoewel een losstaand geval ten opzichte van de voorgenoemde laat-20e-eeuwse tendens, wordt de revitalisatie van het Hebreews vanaf het einde van de 19e eeuw vaak genoemd als een succesvol voorbeeld van een geslaagde taalrevitalisatie, en tevens vrijwel het enige ssuccesvolle voorbeeld van de totale revitalisatie van een taal die als een dode taal kon worden beschouwd op het moment dat het revitalisatieproject plaatsvond. Middels verschillende taalplanningsinitiatieven binnen de zionistische beweging werd de taal tegen 1915 succesvol gerevitaliseerd werd tot een taal die gebruikt wordt voor dagelijkse communicatie en als moedertaal doorgegeven wordt aan kinderen,[8] hoewel ook modern Hebreeuws op een aantal punten afwijkt van klassiek Hebreeuws.[7]

Hoewel bovenstaande modellen voornamelijk gericht zijn op het revitaliseren van gesproken taal, hebben er historisch ook taalrevitalisaties plaatsgevonden die zich voornamelijk beperkten tot geschreven taal. De herwaardering van de klassiek Latijnse en Oudgriekse taal een cultuur tijdens de renaissance[9] zou men hierdoor ook als een vorm van taalrevitalisatie kunnen beschouwen.

Motivaties[bewerken | brontekst bewerken]

In de praktijk gaat de revitalisatie van een taal ook hand in hand met een algemene herwaardering van de cultuur, etniciteit of gemeenschap waarmee die taal verbonden is. [10] Zo is ook de persoonlijke motivatie om tot de revitalisatie van een taal over te gaan in veel gevallen terug te brengen tot een wens voor het definiëren en claimen van een individuele of gemeenschappelijke identiteit.[11] Concreet worden meestal de volgende motivaties genoemd:

  • In veel gevallen vormen taalrevitalisatiepogingen een stap in een poging tot de algehele revitalisatie van een bepaalde cultuur of cultureel erfgoed.[12] Er valt echter een onderscheid te maken tussen dit en gevallen waarin culturele revitalisatie gebruikt wordt om de revitalisatie van en taal te faciliteren,[13] hoewel de revitalisatie van een bepaalde cultuur niet garant staat voor de revitalisatie van de taal ervan.[14]
  • Bij culturen die onderhevig zijn geweest aan enige vorm van onderdrukking door een dominante cultuur, kan de revitalisatie van de eigen taal deel uitmaken van een proces van dekolonisatie of het claimen van bepaald zelfbeschikkingsrecht.[15]
  • Het inzetten op actief engagement in de revitalisatie van een taal kan ook gebruikt worden als een instrument voor het opbouwen van een sociale gemeenschap door de creatie van een gemeenschappelijk doel.[16]

De verbondenheid van taal en cultuur die als motivatie taalrevitalisatie vaak wordt aangehaald, kan beschouwd worden als een concrete toepassing van de hypothese van linguïstische relativiteit of Sapir-Whorfhypothese, dewelke beargumenteert dat het geloof, begrip, perceptie, waarden en wereldbeeld van een persoon afhankelijk zijn van de gesproken taal.[17]

Praktijk[bewerken | brontekst bewerken]

Methodes[bewerken | brontekst bewerken]

Afhankelijk van het precieze doel zijn ook de methodes waarop taalrevitalisatieprojecten doorheen de wereld zijn ondernomen verschillend:

  • Bepaalde taalrevitalisatieprojecten beogen een taal nieuw leven in te blazen door middel van totale immersie, dan wel het creëren van een omgeving waarin een taal constant gebruikt wordt.[18] Deze methode wordt door veel linguïsten en pedagogen beschouwd als de meest effectieve, maar geniet zelden de volledige steun van een bepaalde gemeenschap.[18] Een voorbeeld voor effectief gebruik van deze methode zijn de modellen die gebruikt zijn bij de revitalisatie van het Maori in de jaren 1970.[19]
  • Verreweg de meeste taalrevitalisatiepogingen hanteren ‘’gedeeltelijke’’ immersie, waarbij gewerkt wordt vanuit tweetaligheid en de gerevitaliseerde taal aan nieuwe gebruikers veelal op dezelfde manier wordt aangeleerd als een tweede taal.[20]
  • Talen die niet beschikken over een levendige basis aan sprekers (een taal die zich in deze staat bevindt wordt post-vernaculair genoemd[21]), kunnen meestal niet anders gerevitaliseerd worden dan door ze aan nieuwe gebruikers aan te leren als een vreemde taal.[22]
  • Naast bovenstaande methodes die vooral focussen op het revitaliseren van talen binnen een geïnstitutionaliseerde schoolse context, vinden veel taalrevitalisatiepogingen plaats in de informele sfeer van een bepaalde gemeenschap.[23]

Voorwaarden[bewerken | brontekst bewerken]

De revitalisatie van een taal is een langlopend proces dat aan verschillende voorwaarden gebonden is om tot uitvoering te komen of kans tot slagen te hebben. Veel van deze voorwaarden zijn sterk verbonden met de omstandigheden waarin talen het risico lopen op bedreiging:

  • Taalrevitalisatie kan plaatsvinden door het voeren van een bewuste taalpolitiek of taalplanning die een invloed kan hebben op het taalgebruik binnen verschillende sociale domeinen en daardoor een directe impact kan hebben op de levensvatbaarheid van een taal.[24]
  • Bij revitalisatiepogingen van minderheidstalen binnen een bepaalde regio wordt het essentieel geacht dat binnen die regio een positieve attitude heerst ten opzichte van het voortbestaan van deze minderheidstalen naast de meerderheidstalen, en dat er dus een positieve attitude is ten opzichte van meertaligheid,[25] zowel op nationaal als op lokaal niveau.[26] Simplistisch kan gesteld worden dat een dergelijke positieve attitude hiertegenover doorgaans groter is in regio’s waar van nature een grote taaldiversiteit heerst.[27]
  • In verband met het voeren van taalpolitiek en het creëren van een positieve attitudes voor een taalrevitalisatieproject, heeft ook de invulling van het taalonderwijs een grote relevantie.[28]
  • Om het uitvoeren van een taalrevitalisatiepoging mogelijk te maken, speelt in veel gevallen ook mee in welke mate de regio waar een bepaalde taal gesproken over politieke autonomie beschikt.[29] In verband hiermee kan de mogelijkheid tot taalrevitalisatie ook bepaald worden door de mate waarin een taalrevitalisatieproject steun geniet van een overheid.[30]
  • De revitalisatie van een bepaalde taal is alleen mogelijk indien die taal over voldoende sprekers beschikt en mensen die de revitalisatiepoging ondersteunen.[31]
  • Daar religie wereldwijd als één van de belangrijkste factoren geldt voor de verspreiding van en keuze voor bepaalde talen, kunnen religies ook gebruikt worden als vehikel voor taalrevitalisatiepogingen. Omgekeerd kan de ondersteuning van een bepaalde taal ook worden gebruikt als vehikel voor de verspreiding van religie.[32]
  • De mogelijkheden tot taalrevitalisatie zijn ook gebonden aan de geletterdheid en de beschikbaarheid van financiële middelen binnen een bepaalde gemeenschap.[33]