Overleg:Subsidiariteit

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Onderwerp toevoegen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

=Subsidiariteit= houdt in algemene zin in dat hogere instanties niet iets moeten doen wat door lagere instanties kan worden afgehandeld.

Het beginsel komt voort uit de Rooms-katholieke maatschappijleer. Gewezen kan in dat verband worden op de pauselijke encyclieken "Quadragesimo Anno" en "Pacem in Terris". Aldaar had het beginsel slechts betrekking op de verhouding tussen de staat en de maatschappij, en dus niet, zoals hierna voor wat betreft de EG zal blijken, op de verhouding tussen Staten in een (soort van) federatieve organisatie.

Rooms-katholieke sociale doctrine[brontekst bewerken]

Het subsidiariteitsbeginsel is gepresenteerd in de encycliek Rerum Novarum uit 1891 van Paus Leo XIII die poogde een middenweg te bieden tussen, aan de ene hand, de excessen van het kapitalisme, waarin de overheid degenen die zichzelf economisch niet konden redden aan hun lot overliet, en anderzijds verschillende soorten van totalitaire regiems, waarin het individu volledig aan de staat onderworpen was. Het beginsel werd verder uitgewerkt in de sociale encycliek Quadragesimo Anno van Paus Pius XI van 15 mei 1931.

Volgens het voorgestelde subsidiariteitsbeginsel behoort de overheid slechts initiatieven te nemen waar individuen en private organisaties niet in staat blijken de problemen zelfstandig op te lossen. Het beginsel is gebaseerd op de autonomie en waardigheid van het menselijk individu en stelt dat alle maatschappelijke instellingen, van het familieverband tot de staat en de internationale orde zich ten dienste van de mens dienen te stellen.

Subsidiariteit gaat ervan uit dat mensen van nature sociale wezens zijn en benadrukt het belang van kleine en middelgrote maatschappelijke verbanden zoals het gezin, de kerk, en vrijwilligersorganisaties als structuren die het individu in staat stellen de maatschappij te dienen en die het individu en de maatschappij als geheel met elkaar verbinden.

Een ander belangrijk aspect van het subsidiariteitsbeginsel is "positieve subsidiariteit". Positieve subsidiariteit wil zeggen dat gemeenschappen, instellingen en overheden de sociale condities moeten scheppen waarin het individu zich ten volle kan ontplooien, bijvoorbeeld door het bieden van werk, goede huisvesting, gezondheidszorg, en dergelijke.

Quadragesimo Anno[brontekst bewerken]

In encycliek Quadragesimo Anno, zei Paus Pius in de paragrafen 79 en 80:

79 Zo als de geschiedenis overvloedig aantoont, is het waar dat, vanwege de veranderde omstandigheden, vele zaken die voorheen door kleine verbanden werden gedaan, nu slechts door grote verbanden kunnen worden bewerkstelligd. Nochtans blijft dat zeer belangrijke beginsel, dat niet afgeschaft of veranderd kan worden, vast staan in het sociale denken: Evengoed als het een ernstige fout is om hetgeen individuen door hun eigen initiatief en nijverheid kunnen bereiken van hen af te nemen om het aan de gemeenschap te geven, zo is het ook een onrecht en tegelijkertijd een ernstig kwaad en aantasting van de juiste orde om aan een grotere en hogere verband te geven wat een lagere en ondergeschikte organisatie kan doen. Want elke sociale activiteit behoort vanuit zijn natuur hulp bieden aan de leden van het sociale lichaam en nimmer om ze te vernietigen.
80 De hoogste autoriteit van de Staat zou derhalve aan ondergeschikte groepen díe zaken en minder belangrijke kwesties moeten overlaten, die anders zijn inspanningen onnodig in beslag zouden nemen. Dan kan de Staat vrijer, krachtiger en effectiever al die dingen doen, die hem toebehoren, omdat hij alleen ze kan volbrengen: sturen, toezicht houden, aansporen, inperken, al naar gelang de situatie behoeft en de noodzaak voorschrijft. Daarom zouden de machthebbers ervan overtuigd moeten zijn, dat, hoe volmaakter er een geleidelijke orde tussen de diverse verbanden wordt gehandhaaft — in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel — hoe sterker de sociale autoriteit en effectiviteit zal zijn en hoe gelukkiger en welvarender de Staat.

Bondsrepubliek Duitsland[brontekst bewerken]

Bij de oprichting van de Bondsrepubliek Duitsland, in 1949, is het subsidiariteitsbeginsel uit de sociale doctrine van de kerk opgenomen in het Duitse federale bestel.

Europese Gemeenschap en Unie[brontekst bewerken]

In de Europese Gemeenschap speelt het subsidiariteitsbeginsel een belangrijke rol. De juridische betekenis van het beginsel is neergelegd in artikel 5 van het EG-verdrag. Ook in het Unieverdrag wordt het beginsel erkend (considerans), maar voor de invulling van het beginsel in de EU wordt verwezen naar het EG-verdrag.

Juridische betekenis[brontekst bewerken]

Ingevolge artikel 5 EG-verdrag treedt de Gemeenschap, op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt.

Wetgeving en uitvoering daarvan dient in beginsel derhalve zo dicht mogelijk bij de burger plaats te vinden. Deze regel lijdt uitzondering in gevallen waar de EG een exclusieve (wetgevende) bevoegdheid heeft (bijv. Gemeenschappelijke handelspolitiek), of gevallen waarin maatregelen op het niveau van de EG doeltreffender zijn dan maatregelen op nationaal, regionaal of lokaal niveau.

Of iets tot de exclusieve bevoegdheid behoort van de EG is een rechtsoordeel welke slechts door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) kan worden geveld. Hierna zal blijken dat het beginsel toch veeleer een meer politieke dan juridische lading heeft. Begrijpelijk is dan ook dat het HvJ EG zich terughoudend opstelt t.a.v de beoordeling of EG-regelgeving in overeenstemming is met het beginsel (Zie: HvJ EG in de zaak C-242/99 (Johann Vogler)). Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal slechts marginaal toetsen of aan het beginsel is voldaan, dat wil zeggen: kon de communautaire regelgever in redelijkheid komen tot de beslissing dat de regelgeving op communautair niveau moest geschieden. Het HvJ EG verlangt overigens slechts dat de instellingen van de EG bij regelgeving motiveren waarom nationale wetgeving kennelijk tekortschiet en dat Gemeenaschapswetgeving een toegevoegde waarde heeft (Zie: HvJ EG in de zaak C-233/94).

Politieke betekenis[brontekst bewerken]

Uit het voorgaande volgt reeds dat het subsidiariteitsbeginsel veeleer een politiek beginsel inhoudt. Het beginsel beoogt een leidraad te geven tussen de verschillende, met elkaar concurrerende bevoegdheden tussen de EG en de lidstaten van deze Gemeenschap. Het is immers niet duidelijk aan te geven in welk geval lidstaten niet voldoende in staat zijn om bepaalde doelstellingen te bereiken en voorts de Gemeenschap daartoe beter in staat zou zijn. Het is aan de hand van deze leidraad dat een afweging moet worden gemaakt bij de vraag of regelgeving wel of niet gecentraliseerd moet worden geëntameerd. Het subsidiariteitsbeginsel kan en heeft niet kunnen voorkomen dat langzaamaan de verdergaande centralisatie van regelgeving gaat plaatsvinden/heeft plaatsgevonden.