Portaal:Shakespeare/Sonnet van de week 30

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sonnetten van Shakespeare, 1609

Sonnet 2 maakt deel uit van de sonnetten van Shakespeare die voor de eerste keer in 1609 werden gepubliceerd. Het is het tweede uit de reeks van 17 sonnetten van Shakespeare die in het Engels de procreation sonnets (letterlijk: voorplantings-sonnetten) worden genoemd. Ze zijn geschreven voor een jongeman, en raden hem dringend aan snel te gaan trouwen en kinderen te krijgen, zodat hij zijn schoonheid kan doorgeven aan de volgende generatie. In sonnet 2 wordt doorgegaan op het thema van sonnet 1: het belang van hun voortzetten van de generatie. De aangesproken jongeling wordt aangemaand zich niet langer bezig te houden met zijn eigen schoonheid (dat neigt naar narcisme), aangezien dat na 40 jaar toch verloren moeite zal zijn. Hij zou beter zijn tijd stoppen in het krijgen van kinderen.

Sonnet 2[brontekst bewerken]

Sonnet 2

When forty winters shall besiege thy brow,
And dig deep trenches in thy beauty's field,
Thy youth's proud livery, so gazed on now,
Will be a tatter'd weed, of small worth held:
Then being ask'd where all thy beauty lies,
Where all the treasure of thy lusty days,
To say, within thine own deep-sunken eyes,
Were an all-eating shame and thriftless praise.
How much more praise deserved thy beauty's use,
If thou couldst answer "This fair child of mine
Shall sum my count and make my old excuse,"
Proving his beauty by succession thine!

This were to be new made when thou art old,
And see thy blood warm when thou feel'st it cold.