Portaal:Shakespeare/Sonnet van de week 7

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sonnetten van Shakespeare, 1609

Sonnet 100 van William Shakespeare maakt deel uit van een reeks van 126 'Fair youth' (mooie jongeling)-sonnetten waarbij de dichter een knappe jongeman toespreekt. In totaal schreef Shakespeare 154 sonnetten, die voor het eerst werden gepubliceerd in 1609. In sonnet 100 beklaagt de dichter zich dat zijn muze opgedroogd is. Om haar weer te 'activeren' roept de dichter de muze op om het gelaat van zijn geliefde te aanschouwen.

Sonnet 100[brontekst bewerken]

Sonnet 100

Where art thou Muse that thou forget'st so long,
To speak of that which gives thee all thy might?
Spend'st thou thy fury on some worthless song,
Darkening thy power to lend base subjects light?
Return forgetful Muse, and straight redeem,
In gentle numbers time so idly spent;
Sing to the ear that doth thy lays esteem
And gives thy pen both skill and argument.
Rise, resty Muse, my love's sweet face survey,
If Time have any wrinkle graven there;
If any, be a satire to decay,
And make Time's spoils despised every where.

Give my love fame faster than Time wastes life,
So thou prevent'st his scythe and crooked knife.