Wikipedia:Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/De Spaanse troonopvolging 1868–1870

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Isabella II van Spanje wiens afzetting in 1868 leidde tot een jarenlange zoektocht naar een troonopvolger. De zoektocht kreeg wereldhistorische betekenis omdat deze indirect de Frans-Duitse oorlog veroorzaakte, die resulteerde in de eenheid van Duitsland.

Bij de Spaanse troonopvolging tussen 1868 en 1870 ging het om de opvolging van koningin Isabella II van Spanje, die haar troon verloor door een staatsgreep in september 1868, en monde uit in de Frans-Duitse oorlog en het ontstaan van het Duitse Keizerrijk.

Na de Spaanse revolutie van 1868 zochten de aanvoerders van deze zogenaamde Septemberrevolutie, generaals Juan Prim en Francisco Serrano y Domínguez, in heel Europa naar een geschikte nieuwe koning.

Een van de mogelijke kandidaten was Leopold, een prins uit het huis Hohenzollern, een Duits vorstengeslacht. Otto von Bismarck, minister-president van Pruisen en bondskanselier van de Noord-Duitse Bond, had er bij de prins op aangedrongen om zich kandidaat te stellen. Bismarck wilde op deze manier het aanzien van Pruisen vergroten. Toen de Franse ambassadeur in Spanje op 2 juli 1870 vernam dat de Spanjaarden van plan waren om Leopold binnenkort te kronen, leidde dit tot grote opschudding in Frankrijk. De Franse regering dreigde met een oorlog, waarop Leopold op 12 juli zijn kandidatuur introk.

De Franse regering bleef echter de confrontatie zoeken en drong er vervolgens bij de Pruisische koning Wilhelm, hoofd van het huis Hohenzollern, op aan om zich te verontschuldigen voor Leopolds kandidatuur en een dergelijke kandidatuur voor de toekomst uit te sluiten. Wilhelm weigerde dit te doen en gaf Bismarck de opdracht de pers hierover te informeren. Bismarcks mededeling aan de pers, die was gebaseerd op het Emser Depesche (ook wel Ems-telegram genoemd), was bewust zo geformuleerd dat het leek alsof het contact tussen beide partijen erg bot en ondiplomatiek was. De verontwaardiging in Frankrijk leidde tot een oorlogsverklaring aan Pruisen.

De Spaanse troonopvolgingskwestie werd zo de aanleiding voor de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871. De oorzaak was gelegen in jarenlange spanningen tussen Pruisen en Frankrijk na de Duitse Oorlog van 1866. Het doel van Frankrijk was om de macht van Pruisen aan banden te leggen en gebieden ten westen van de Rijn te veroveren. Tijdens de Frans-Duitse oorlog sloten de Zuid-Duitse staten zich aan bij de Noord-Duitse Bond. Zo ontstond uit de Noord-Duitse Bond het Duitse Keizerrijk.

In november 1870 koos het Spaanse parlement een van de andere kandidaten tot koning, namelijk Amadeus, de Italiaanse hertog van Aosta. De politieke situatie in Spanje bleef echter voortdurend instabiel. Amadeus trad in februari 1873 alweer af.

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Betekenis voor Europa[bewerken | brontekst bewerken]

Isabella’s vlucht uit Spanje werd gezien als een blamage voor en een verzwakking van Frankrijk en tegelijkertijd als een kans voor Italië en Duitsland. Daardoor ontstonden er vermoedens dat Anton van Orléans, de hertog van Montpensier, met Bismarcks steun, had bijgedragen aan de val van Isabella. De Franse minister-president Émile Ollivier was op de hoogte van de geruchten, maar gaf toe dat de revolutionaire beweging in Spanje al langer aan de gang was en geen aanzet vanuit Berlijn nodig had. Directe invloed van Pruisen is daarnaast ook onwaarschijnlijk omdat er geen persoonlijke betrekkingen waren en de val van een koningin niet zou hebben gepast bij het legitimistische standpunt in Berlijn.

Bismarck, de bondskanselier van de Noord-Duitse Bond, legde in een interne brief de val van Isabella uit als gunstig voor de vrede, omdat dit een Franse aanval minder waarschijnlijk maakte. Het was volgens hem in het belang van Pruisen om de troonopvolging open te houden. Bovendien moest Pruisen in de gunst van de overgangsregering blijven. In een toespraak voor de Pruisische Landdag, het deelstaatparlement, benadrukte koning Wilhelm de onafhankelijkheid van Spanje. Voor Bismarck was de troonopvolging aanvankelijk niet belangrijker dan de Gotthardtunnel of het Kaiserplan van 1870. Het was slechts een verdere doorn in het oog van Napoleon III, een gelegenheid tot provocatie.

Voor Pruisen was de troonopvolgingskwestie dus een kans om Napoleon in de weg te zitten en zijn aandacht af te leiden van de Duitse kwestie, maar ook om Spanje als mogelijke bondgenoot voor zich te winnen. Mogelijk geloofde Bismarck in een nieuw bondgenootschap: met een Pruisengezind Spanje zou Frankrijk hebben teruggedeinsd voor een oorlog en in geval van oorlog had Frankrijk in een tweefrontenoorlog terecht kunnen komen, zoals Oostenrijk met Italië in 1866. Frankrijk hoopte dat het in de loop van de troonopvolging zijn invloed op Spanje zou kunnen vergroten als er een hernieuwde Bourbon-monarchie zou komen. Op deze manier zou Frankrijk, zo schrijft Hans-Otto Kleinmann, een troef in handen hebben gekregen voor het omsingelingsbeleid (Einkreisungspolitik) ten aanzien van Pruisen. Italië wilde graag dat Spanje een sterker buitenlands beleid zou krijgen dat het opnam tegen de machtshonger van Frankrijk. Verenigd Koninkrijk, Rusland en Oostenrijk daarentegen stelden zich om verschillende redenen afwachtend op en probeerden de vrede te bewaren.

Situatie van Spanje[bewerken | brontekst bewerken]

Karikatuur van de Spaanse Revolutie van 1868 en de democratische jaren die daarop volgden.

Spanje bevond zich qua buitenlandse politiek in een lastigere situatie dan in de 18e eeuw. Het had de meeste van zijn koloniën verloren, Frankrijk en Spanje hadden niet meer gelijktijdig Bourbons op de troon en binnenlandse conflicten in Spanje verhinderden een beleid gericht op nationale belangen. Spanje wilde graag in samenspraak met Frankrijk en Groot-Brittannië handelen, om zich niet eenzijdig aan Frankrijk te binden, maar Groot-Brittannië was tussen 1860 en 1870 juist terughoudend in zijn buitenlands beleid. Frankrijk was een oppermachtig buurland in diplomatiek en economisch opzicht. Het was in het belang van Spanje, vooral na de revolutie van 1868, om ook nauwe banden met andere mogendheden aan te knopen.

In Spanje bundelden de Liberale Unie (Unión Liberal), de progressieve partij en de democraten voor korte tijd hun krachten tegen de republikeinen. De republikeinen hadden bij de besprekingen over de grondwet in 1869 geëist dat het staatshoofd een Spanjaard moest zijn, geboren in Spanje en uit Spaanse ouders. In de praktijk zou dan alleen een republikeins staatshoofd in aanmerking komen. De meerderheid verwierp dit voorstel en stemde op 21 mei uitdrukkelijk voor een monarchie. Op 12 juni moest Prim het parlement mededelen dat de regering nog geen kandidaat kon presenteren. Als reden werd opgegeven dat Spanje op dat moment pas de laatste hand aan een grondwettelijke orde aan het leggen was en dat kandidaten werden afgeschrikt door de onrust in het land. De meest dringende taak van de overgangsregering was dan ook het herstellen van rust en orde. Serrano werd op 15 juni regent, oftewel een tijdelijke, plaatsvervangende vorst.

Eisen aan een kandidaat[bewerken | brontekst bewerken]

Juan Prim in 1861, later minister-president van Spanje in de overgangsperiode

De zoektocht naar een kandidaat bleek buitengewoon lastig. De eisen sloten een Spanjaard min of meer uit, toch wilde het volk op zich geen buitenlander op de troon.

  • In principe kwam alleen een man afkomstig uit de Europese hoge adel in aanmerking. Hij moest deel uitmaken van een regerend vorstenhuis.
  • Met name minister-president Prim stond afwijzend tegenover de Bourbon-dynastie, oftewel de dynastie van de voormalige koningin Isabella.
  • De kandidaat moest katholiek zijn. Het volk zou het niet geloofwaardig vinden als iemand van godsdienst zou veranderen om koning te worden. De kandidaat moest echter niet zo strenggelovig zijn dat hij de liberalen niet zou aanstaan.
  • Hij moest intelligent zijn, een aangename persoonlijkheid hebben en vast van karakter zijn.
  • Het zou een voordeel zijn als hij niet te jong en niet te oud was. Bovendien zou het prettig zijn als de kandidaat al een zoon had, die op een dag de dynastie zou kunnen voortzetten.
  • Het buitenlands beleid van Spanje moest van de troonopvolging profiteren en er niet extra door belast worden. Napoleon III mocht niet tegen de kandidaat zijn; anders had de kandidaat zowel nationaal als internationaal bijzonder veel steun moeten krijgen.
  • Ten slotte moest de gezochte kandidaat zich wel kandidaat willen stellen. Door de onrustige situatie in Spanje was de Spaanse troon niet bepaald aantrekkelijk.

Hertog van Montpensier[bewerken | brontekst bewerken]

Anton van Orléans, hertog van Montpensier, had niet alleen Napoleon III als tegenstander, maar was ook niet geliefd in Spanje.

Anton, hertog van Montpensier, was de zwager van de afgezette koningin Isabella. Hij was de echtgenoot van haar zus Louise. Toen Louise niets van een kandidatuur wilde weten, richtten alle ogen zich op haar man Anton. Anton was echter de jongste zoon van Lodewijk Filips I, de Franse koning van 1830 tot 1848 uit het huis Orléans. Napoleon III zou zich hevig verzetten tegen deze vertegenwoordiger van een concurrerende Franse dynastie. Als Anton op de Spaanse troon was komen, had hij ook niet hoeven rekenen op de steun van de progressieve partij en de democraten. Ook Prim sprak zich uit tegen de echtgenoot van een lid van het huis Bourbon. Anton op de troon zou immers een voortzetting betekenen van de jongere tak van een erflijn die hij ten val had gebracht.

Napoleon III beschouwde een lid van het huis Orléans op de Spaanse troon als het slechtst mogelijke resultaat van de zoektocht naar een kandidaat, zoals hij bijvoorbeeld in februari 1869 aangaf. Hij zou dit als een persoonlijke belediging hebben gezien en vreesde dat Montpensier met Bismarck tot overeenstemming zou komen. De leiders van de Liberale Unie vonden Montpensier onsympathiek en onbetrouwbaar. Als er geen verzet was geweest vanuit Frankrijk, hadden ze hem misschien als laatste keuze geaccepteerd.

Salazar, een vertrouweling van Prim, stelde in februari 1870 dat het vrijwel onmogelijk was dat iemand die in twee tussentijdse verkiezingen niet in het Spaanse parlement was gekozen koning zou worden. Nadat Montpensier in maart 1870 in een duel de voormalig infant Hendrik van Bourbon had gedood, was er voor hem geen enkel uitzicht meer op de troon. De Spaanse regering zette hem alleen nog maar negatief neer om andere kandidaten aanvaardbaar te maken voor de Franse keizer.

Ferdinand en Lodewijk van Portugal[bewerken | brontekst bewerken]

Ferdinand van Saksen-Coburg-Gotha, als Ferdinand II. Koning van Portugal van 1837 tot 1853 en twee jaar regent in plaats van zijn zoon

Begin 1869 konden de leiders van de progressieve partij en de democraten zich Ferdinand als koning voorstellen. Hij was de voormalige koning van Portugal en de vader van de huidige koning Lodewijk (Portugees: Luís). Een ander lid van het huis Bragança zou ook welkom zijn geweest. Een poging om Ferdinand over te halen zich kandidaat te stellen, mislukte medio januari 1869. Hij was al met pensioen en wilde dit niet opgeven.

Ferdinands kandidatuur zou geen onrust hebben veroorzaakt bij andere naties. Hij kwam uit het huis Saksen-Coburg-Gotha, was 52 jaar oud, gezond, katholiek geboren, maar liberaal van overtuiging, en had in Portugal het parlementaire stelsel ingevoerd. Hij sprak Spaans, was politiek ervaren en hield van kunst en wetenschap. Zelfs de republikeinen zouden hem in het belang van de nationale eenheid hebben geaccepteerd. Hij had genoeg nakomelingen voor een latere troonopvolging. Als zijn zoon, de Portugese koning Lodewijk, zijn opvolger zou worden in Spanje, dan zou Iberië] onder één koning worden verenigd. Dit vooruitzicht was overigens populairder in Spanje dan in Portugal.

Hoewel Ferdinand de Griekse troon al had afgewezen, vermoedde men dat hij de Spaanse troon niet zou weigeren als hij door de grote meerderheid van het Spaanse parlement werd opgeroepen. Toen de kranten echter in april 1869 al berichtten dat het Spaanse kabinet de troon aan Ferdinand wilde aanbieden, kwam de Portugese ambassadeur in Madrid met de mededeling dat Ferdinand deze verkiezing zou weigeren.

Italiaanse kandidaten[bewerken | brontekst bewerken]

Het huis Savoye was al sinds 1713 een soort noodhulp-dynastie voor Spanje door de Pragmatieke Sanctie. Een kandidaat uit Italië zou automatisch de steun van deze Europese macht hebben gehad. Napoleon III had meer rekening moeten houden met Spanje om Italië niet te verliezen voor zijn geplande anti-Pruisische Driebond met Oostenrijk.

Veel Spanjaarden zouden een Italiaanse vorst hebben afgewezen om antiklerikale en anti-pauselijke redenen. Toch ging Prim in op het voorstel van een voormalige Spaanse ambassadeur in Florence dat deze zou spreken met Amadeus van Savoye. Amadeus was de hertog van Aosta en de tweede zoon van de Italiaanse koning Victor Emanuel II. Er werd kort gedacht aan de hertog Ferdinand van Alençon. Hij sprak perfect Spaans en had zijn militaire opleiding in Spanje gehad. Hij kwam echter uit het huis Orléans.

Koning Victor Emanuel II stelde zijn vijftienjarige neef Thomas van Savoye, hertog van Genua, voor. In oktober 1869 sprak een Spaanse commissie van de monarchistische partijen zich uit voor Thomas. Dit leidde echter meteen tot het aftreden van ministers en eind december moest Victor Emanuel mededelen dat hij zich niet had kunnen verzetten tegen de weerstand van de moeder van de hertog. Na vijftien maanden had Spanje nog steeds geen koning en begin januari 1870 trad het hele kabinet af. In deze situatie was het volgens Amerikaans historicus Lawrence D. Steefel niet meer dan logisch om nog eens aan Leopold van Hohenzollern te denken.

Spaanse kandidaten[bewerken | brontekst bewerken]

Generaal Baldomero Espartero was al 75 jaar oud en was minister-president geweest in de tijd van regentes Maria Christina (1840). Hij zou een soort ‘volkskoning’ zijn geweest. Ondanks zijn aanzien had hij geen meerderheid in de Cortes. Ook werd hij internationaal niet beschermd. Prim deed de generaal op 13 mei 1870 een aanbod dat hij afwees.

Don Carlos (Karel VII) was de leider van de carlisten. Zowel de revolutionairen als de Bourbons wezen hem af.

Leopold van Hohenzollern[bewerken | brontekst bewerken]

Leopold van Hohenzollern, geboren in 1835, nam in 1866 deel aan de Duitse Oorlog als Pruisische officier. Hij was getrouwd met Antonia Maria, de dochter van de Portugese koning.

Leopold van Hohenzollern was meerderjarig, maar niet te oud. Hij was katholiek, maar niet ultramontaans. Zijn vader Karel Anton was minister-president van Pruisen geweest aan het begin van het nieuwe tijdperk in Pruisen. Zijn broer Karel was sinds 1866 de constitutioneel monarch van Roemenië. Leopold kon worden beschouwd als gematigd liberaal en dus als geschikt voor de nieuwe orde in Spanje. Hij maakte officieel deel uit van het Pruisische koningshuis, maar was nauwer verwant aan Napoleon III dan aan de Pruisische koning Wilhelm. Hij had al zoons die de lijn konden voortzetten. Zijn vrouw was een Portugese prinses, wat een latere vereniging van de Iberische koninkrijken mogelijk maakte. Salazar beschreef Leopold in februari 1870 als aangenaam, maar had twijfels over zijn kracht en karaktersterkte.

Karel Anton van Hohenzollern-Sigmaringen, Leopolds vader

Al in de herfst van 1866 had de Pruisische diplomaat Georg von Werthern een gesprek met leden van de Spaanse Liberale Unie. Ze spraken over een spoedige val van de koningin en een mogelijke opvolger. Werthern zei tegen hen dat Leopold de meest geschikte kandidaat was. Werthern beweerde later dat hij de zaak onder de aandacht van Leopolds vader, Karel Anton, had gebracht toen hij eind 1866 weer in Duitsland was. Karel Anton kan in ieder geval niet erg onder de indruk zijn geweest. Wanneer precies Bismarck, minister-president van Pruisen en bondskanselier van de Noord-Duitse Bond, voor het eerst geïnteresseerd raakte in de Spaanse troonopvolging, blijft omstreden. Tijdgenoten en historici hebben gewezen op reizen die Pruisische militairen en diplomaten, zoals Theodor von Bernhardi, naar Spanje hebben gemaakt.

Toen de overgangsregering werd ingesteld, werd er in de internationale pers al gesproken over Leopold als mogelijke kandidaat. In dit vroege stadium kon dit echter alleen nog maar gebaseerd zijn op geruchten.

Begin december 1868 schreef Karel Anton aan zijn zoon Karel I van Roemenië dat ze zelf helemaal niets wisten van deze kandidatuur die steeds in de pers opdook. Als deze kandidatuur aan het huis zou worden voorgelegd, zou hij deze nooit aanraden: Frankrijk was al jaloers vanwege de Hohenzollern-heersers in Roemenië en zou een Hohenzollern in Madrid niet accepteren. Op 19 april 1869 ontving Karel Anton een brief van zijn schoonzoon, Filips van België: volgens de Belgische regering werd er in Spanje gezegd dat Leopolds kandidatuur een goede kans maakte. Karel Anton bracht de Pruisische koning hiervan op de hoogte. Wilhelm bevestigde aan Karel Anton dat hij er bij Leopold niet op zou aandringen om zich kandidaat te stellen.

Hohenzollern-kandidatuur 1870[bewerken | brontekst bewerken]

Napoleon III rond 1865. Napoleon III werd in 1848 gekozen door het Franse volk en kroonde zichzelf in 1852 tot keizer.

Focus op Leopold vanaf 1869[bewerken | brontekst bewerken]

Begin 1869 leken Ferdinand en de hertog van Montpensier nog de meest waarschijnlijke kandidaten. In maart 1869 schreef de Spaanse ambassadeur in Lissabon aan een collega dat deze zijn contacten met maarschalk Prim moest gebruiken om Leopold als kandidaat voor te stellen. Volgens de ambassadeur was Leopold, die hij persoonlijk kende, een uitstekend persoon. De keuze voor Leopold zou Napoleon III waarschijnlijk niet bevallen, maar hij zou Leopold altijd nog verkiezen boven de hertog van Montpensier. Napoleon zelf nam een kandidatuur van Leopold op dat moment nog niet serieus. Hij had niets tegen de Hohenzollern persoonlijk, maar stond afwijzend tegenover Leopold als nakomeling van Joachim Murat. De Franse keizer gaf de voorkeur aan Alfons, de zoon van Isabella.

Salazar had, als afgezant van Prim, in september 1869 een informeel gesprek met Karel Anton en zijn zoons Karel en Leopold in Duitsland om de mogelijkheden uit te zoeken. Karel wilde de titel van vorst van Roemenië niet inruilen voor de Spaanse kroon. Leopold was niet erg geneigd om de kroon aan te nemen, maar wees het aanbod ook niet volledig af. Hij noemde de volgende voorwaarden tegenover Salazar: hij moest unaniem gekozen worden, er mocht geen concurrentie zijn met een andere kandidaat, Napoleon moest het ermee eens zijn en zijn verkiezing mocht op geen enkele manier tegen Portugal gericht zijn.

Tussen 6 en 17 februari besloot Prim Salazar weer naar Duitsland te sturen. Hij kreeg een brief mee waarin de Spaanse minister-president Leopold vroeg om een positief antwoord. In februari 1870 overtuigde Salazar Karel Anton van de kandidatuur. Karel Anton schreef aan zijn zoon dat hij de beslissing in de handen van de Pruisische koning moest leggen. Volgens Karel Anton mocht er niet emotioneel met de zaak worden omgegaan. De kwestie moest zakelijk behandeld worden en als een familiebeslissing. Als de koning de kwestie verder wilde bekijken, kon hij Karel Anton verzoeken naar Berlijn te komen en ook de meningen van de kroonprins Frederik en Bismarck horen.

In een brief van 1 maart liet Leopold aan zijn vader Karel Anton weten dat koning Wilhelm nog geen beslissing had genomen. Leopold meldde dat Bismarck had gezegd dat een republiek in Spanje voorkomen moest worden met het oog op de politieke betrekkingen van Europa. Het zou het hele huis Hohenzollern tot eer strekken als een van hen op de Spaanse troon zou komen. Anders zou een Beierse prins in Spanje in het voordeel kunnen zijn van de ‘ultramontanen’, oftewel de katholieken.

Bismarck zei het volgende tegen koning Wilhelm: als het tot een oorlog zou komen tussen Frankrijk en Pruisen, en Spanje zou een Duitsgezinde regering hebben, dan zou Frankrijk een of twee legerkorpsen aan de grens met Spanje moeten achterlaten. Een Hohenzollern op de Spaanse troon zou het oorlogsgevaar dus verminderen. Het behouden van de vrede hing niet af van de goede wil van Frankrijk, maar van de sterke positie van Pruisen. Daarom drong Bismarck er bij de koning op aan om ervoor te zorgen dat Leopold de troon zou aannemen.

Bismarcks memorandum aan de koning van 9 maart 1870 werd op verschillende manier geïnterpreteerd. Aan het ene uiterste stond de opvatting dat Bismarck Spanje belangeloos van een koning wilde voorzien die Napoleon beter moest bevallen dan de hertog van Montpensier of een republiek. Het andere uiterste was de beschuldiging dat Bismarck Frankrijk al wilde provoceren tot een oorlogsverklaring. Zo scherp gesteld was dit echter onwaarschijnlijk, omdat Bismarck normaal gesproken niet zijn handen bond op een manier die maar één uitkomst kon hebben. Hij was zich echter bewust van de risico's van een Hohenzollern-troonopvolging. Alle betrokkenen, waaronder Prim en Karel Anton, vreesden dat Napoleon zich zou verzetten. De mate waarin hij zich zou verzetten was echter onzeker. Bismarck bagatelliseerde het oorlogsgevaar.

Tijdens een diner in het Berliner Stadtschloss besprak de koning de kwestie in vertrouwelijke kring. Kroonprins Frederik deelde de bezorgdheid van de koning over de onzekere situatie in Spanje en de onzekerheid wat betreft de internationale reacties. Bovendien, zo zei hij, was er tegenstand van legitieme troonopvolgers en wist men niet hoe de stemmen in het Spaanse parlement verdeeld waren. De meeste andere aanwezigen, zoals Rudolph Delbrück en Albrecht von Roon, waren optimistischer. De argumenten die naar voren werden gebracht, deden Karel Anton en Leopold van mening veranderen en op 16 maart maakten ze kenbaar aan de koning dat Leopold bereid was het 'offer' te brengen als Wilhelm hem dit zou bevelen. Wilhelm bleef dit echter weigeren.

Beslissing tot de kandidatuur en de bekendmaking[bewerken | brontekst bewerken]

Karel Anton wilde tot een beslissing komen en drie punten opgehelderd hebben: er moest minstens een tweederde- tot driekwartmeerderheid zijn voor Leopold in het Spaanse parlement, er mocht geen dreiging zijn van een staatsbankroet en de geplande antiklerikale wetten moesten dusdanig tijdig gerealiseerd worden dat Leopold er niet mee in verband gebracht zou worden. Prim en Serrano drongen aan op een snelle beslissing, bij voorkeur voor de volgende bijeenkomst van het parlement op 19 april, omdat er geruchten de ronde deden dat de interim-heersers opzettelijk probeerden de koningsloze toestand te verlengen. Ze lieten Bismarck weten dat Leopold de beste kandidaat was. Frankrijk zou Spanje geen verwijten kunnen maken, omdat het immers uiteindelijk om het belang van Spanje ging en niet om dat van Pruisen.

Prim schreef in april een brief aan Bismarck, waarin hij stelde dat zijn positie snel onhoudbaar zou worden. Volgens hem was de situatie in Spanje veilig voor Leopold. Wie een dynastie wilde stichten, moest nou eenmaal een beetje risico nemen. Daarnaast nam Prim contact op met Ferdinand, die zijn mening niet wilde veranderen, en met maarschalk Baldomero Espartero, hertog van Vitoria, die misschien wel de enige denkbare Spaanse kandidaat was. Deze bedankte echter met het oog op zijn leeftijd en gezondheid.

Berichten over de gunstige situatie in Spanje maakten Leopold eind mei optimistischer en kroonprins Frederik liet zich door Karel Anton overhalen om als bemiddelaar tussen Leopold en de koning op te treden. Leopold stemde uiteindelijk op 19 juni in met de kandidatuur. Wilhelm volgde twee dagen later. Bismarck drong aan op geheimhouding bij de verdere gang van zaken, om niet de indruk te wekken dat het om een officiële aangelegenheid ging. Officieel hield hij vol dat het om een familieaangelegenheid van de Hohenzollern ging. Volgens historicus Lothar Gall kon hij er nauwelijks van uitgaan dat hij daarmee weg zou komen. Maar als Frankrijk zou proberen deze fictie te doorbreken, zou het moeten onthullen dat het verzet van Frankrijk in werkelijkheid bedoeld was om Pruisen in te dammen. Bismarck ging ervan uit dat de Duitse natie zich dan achter Pruisen zou scharen.

Bismarck wilde Frankrijk voor voldongen feiten plaatsen. Er moest zo min mogelijk tijd zitten tussen de bekendmaking van Leopolds kandidatuur en de verkiezing van de koning. Maar dit plan mislukte. Het telegram van een Spaanse onderhandelaar werd in Duitsland verkeerd ontcijferd. Het gevolg hiervan was dat de Spaanse regering de verkiezing niet op korte termijn organiseerde, maar pas op 1 augustus. Op 2 juli maakte de regering de kandidatuur bekend aan de Franse ambassadeur. In Frankrijk was de aandacht meteen op Pruisen gericht. Onder druk van de Franse minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken beloofde de Pruisische ambassadeur Werthern dat hij koning Wilhelm zou informeren.

Eisen van de Franse regering[bewerken | brontekst bewerken]

Antoine de Gramont, minister van Buitenlandse Zaken van het Franse Keizerrijk in 1870 (15 mei tot 9 augustus)

Toen de Franse regering hoorde van de Hohenzollern-kandidatuur, had ze kunnen wachten met een publieke reactie. Dat zou de regering de gelegenheid hebben geboden om te onderhandelen. De daadwerkelijk gevoerde conflictstrategie, die op 6 juli door het Franse kabinet werd ingezet, heeft de manoeuvreerruimte van Frankrijk daarentegen onnodig ingeperkt, zo oordeelt Wilfried Radewahn. Op de achtergrond speelde dat de Franse regering er ten onrechte vanuit ging dat in geval van oorlog Oostenrijk en Italië aan de kant van Frankrijk zouden staan en Zuid-Duitsland neutraal zou blijven. Er werd gedacht dat de situatie gunstig was om het conflict geleidelijk te laten escaleren.

Op 6 juli hield de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Antoine de Gramont, een toespraak voor het Franse parlement die leek op een oorlogsverklaring. Volgens Gramont zou het Europese evenwicht worden verstoord ten nadele van Frankrijk als een buitenlandse mogendheid een van zijn prinsen op de troon van Karel V zou zetten. Frankrijk zou dan zonder aarzelen zijn plicht doen. De volgende dag gaf Gramont Benedetti de opdracht om zich naar koning Wilhelm te haasten en te eisen dat Leopold zich zou terugtrekken.

Vincent Benedetti, Frans ambassadeur in Pruisen sinds 1864

Terwijl het vakantietijd was in Europa en Bismarck in Warcino verbleef, probeerde de Pruisische diplomaat Werthern de vrede te bewaren. Hij stuurde zelfs een gemachtigde naar Karel Anton om ervoor te zorgen dat Leopold zich zou terugtrekken. Op 9 juli sprak Benedetti voor het eerst met Wilhelm in Bad Ems, waar deze verbleef voor een kuur. Wilhelm antwoordde, zoals Bismarck wenste, dat het puur om een familieaangelegenheid ging. Hij zei dat hij als hoofd van de Hohenzollern-dynastie met de kandidatuur had ingestemd, omdat het volk van Sigmaringen de vrijheid moest hebben om te beslissen. Op 10 juli schreef Wilhelm echter onmiddellijk aan Karel Anton dat Leopold zijn kandidatuur moest intrekken. Wilhelm wilde niet nog een oorlog. Leopold maakte op 12 juli bekend zich terug te trekken. Historicus Geoffrey Wawro was van oordeel: zelfs zonder Bismarck aan zijn zijde begreep Wilhelm nu dat het Napoleon III om meer dan alleen veiligheid ging; hij wilde Pruisen vernederen voor de ogen van Europa.

In Frankrijk was men enthousiast over het feit dat Leopold zich had teruggetrokken als kandidaat. De koersen op de beurs stegen met vier tot vijf procent. Napoleon III en de Franse minister-president, Émile Ollivier, waren tevreden. Maar de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Gramont, de Franse keizerin Eugénie, en de pers waren op oorlog uit. Gramont eiste van de Pruisische ambassadeur in Parijs dat koning Wilhelm zich in een brief bij de keizer moest verontschuldigen. In de afwezigheid van de minister-president stelde Gramont aan de keizer voor om garanties voor de toekomst te eisen van de Pruisische koning. Dit zou volgens Gramont de positie van de Franse regering ten opzichte van het parlement en de publieke opinie versterken. Napoleon aarzelde in eerste instantie, maar gaf uiteindelijk toe nadat de keizerin had voorspeld dat dit anders de ondergang van het keizerrijk zou betekenen. Hij stelde echter dat de verontschuldiging alleen in mondelinge vorm moest worden geëist. Wilhelm was oprecht verbaasd toen hij in Bad Ems opnieuw werd benaderd door Benedetti. Hij weigerde de geëiste garantie te geven dat Pruisen nooit meer een van zijn prinsen op de Spaanse troon zou zetten. Hij stelde de Pruisische regering nu officieel op de hoogte van deze onredelijke eis. Dit laatste was in het belang van Frankrijk.

Emser Depesche en Bismarcks mededeling aan de pers[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Emser Depesche voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Heinrich Abeken was een Pruisische diplomaat die koning Wilhelm vergezelde in Bad Ems. Op 13 juli stuurde Abeken een telegram naar bondskanselier Bismarck dat de geschiedenis is ingegaan als ‘Emser Depesche’, oftewel het Ems-telegram. In dit telegram gaf Abeken weer wat de koning hem had gezegd. De koning stelde voor dat Bismarck de pers zou informeren over de eis die door Frankrijk werd gesteld en het feit dat de koning deze had afgewezen.

Koning Wilhelm van Pruisen in Bad Ems met de Franse ambassadeur Benedetti, zoals voorgesteld door een tekenaar

Bismarck werd later verweten dat hij het telegram had vervalst. Het was echter niet zijn taak om de interne tekst van de regering ongewijzigd aan de pers door te geven. Zo was het bijvoorbeeld ongepast geweest om bekend te maken dat de koning ambassadeur Benedetti zeer opdringerig vond. Bismarck was dus vrij om te bepalen hoe hij de gebeurtenissen zou weergeven. Hij koos ervoor om dicht bij Abekens tekst te blijven. Hij stuurde zijn eigen tekst naar de Pruisische gezantschappen aan de Duitse hoven en tegelijkertijd ook naar de pers. Bismarck had in zijn tekst verschillende gebeurtenissen samengevoegd zodat het leek alsof ze betrekking hadden op het gesprek op de promenade. Bovenal veranderde hij de toon. Zowel Benedetti's verzoek als de reactie van de koning kwamen bijzonder bot, scherp en provocerend over.

Ongeacht de beoordeling van de mate waarin Abekens tekst werd ‘vervalst’ door Bismarck en of Bismarcks weergave van de ontmoeting qua inhoud of sfeer correct was, geldt dat Bismarck zijn bevoegdheid als bondskanselier heeft overschreden. De grondwet van de Noord-Duitse Bond voorzag namelijk in een samenwerking tussen het Bundespräsidium, oftewel het presidium van de bond (de Pruisische koning), en de bondskanselier. Bismarck was zich bewust van de gevolgen die zijn mededeling aan de pers kon hebben. Daarom had hij dit vooraf met koning Wilhelm – die geen oorlog wilde – moeten bespreken.

Bismarck kon er zeker van zijn dat deze weergave in Duitsland een hevig nationaal gevoel zou doen opwellen. Even zeker was dat Frankrijk dit als een zware belediging moest zien. Napoleon III kon, als hij zijn aanzien niet wilde verliezen, niet anders reageren op het herschreven Emser Depesche dan met een oorlogsverklaring. Het herschrijven van het Emser Depesche was een beslissing; een beslissing tot oorlog.

— Ernst Rudolf Huber: Deutsche Verfassungsgeschichte

Maar ook de koning moet een staatsrechtelijk verwijt worden gemaakt. Hij had Leopolds troonsafstand niet officieel mogen goedkeuren, in ieder geval niet zonder de instemming van de verantwoordelijke bondskanselier. In Abekens telegram stond niets over deze eigenhandige handeling van de koning. Als Bismarck daarvan had geweten, had hij moeten aftreden.

Toen Frankrijk op 16 juli Pruisen de oorlog verklaarde, ging het allang niet meer om de Hohenzollern-kandidatuur, maar alleen nog maar om de nationale eer. Het Emser Depesche (Bismarcks mededeling aan de pers) had van een dynastieke kwestie en een diplomatieke aangelegenheid een nationale zaak gemaakt, aldus historicus Thomas Nipperdey. Over het algemeen werd de reden voor de oorlog wereldwijd, en heel soms zelfs in Frankrijk, als ongeldig beschouwd. Bijvoorbeeld in de Verenigde Staten werd Napoleon gezien als de aanstoker tot oorlog, die zich had bemoeid met een binnenlandse aangelegenheid van Spanje. Er werd gezegd dat het hem in werkelijkheid alleen ging om het versterken van zijn ondergaande rijk; een overwinning was belangrijk voor de troonopvolging van de keizerlijke prins. De buitenlandse opinie over Duitsland veranderde pas toen de annexatie van Elzas-Lotharingen werd geëist. Napoleon III werd tijdens de oorlog door de Duitsers gevangengenomen en zijn keizerrijk werd uiteindelijk opgevolgd door de Derde Franse Republiek.

Troonopvolging door Amadeus I[bewerken | brontekst bewerken]

Koning Amadeus I van Spanje, 1871 tot 1873. Door de gespannen politieke situatie in Spanje zag hij zich gedwongen af te treden.

Na de onfortuinlijke Hohenzollern-kandidatuur richtte Prim zich weer tot de hertog van Aosta, Amadeus. Het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg toestemming om de opinie in Europa te peilen. Daarna stemde hertog Amadeus toe. Hij werd echter gesteund door slechts een deel van de september-coalitie, die ooit Isabella ten val had gebracht: Prim, de progressisten en de democraten. Voor de Liberale Unie was hij hooguit aanvaardbaar, maar niet echt de gewenste kandidaat. De republikeinen, maar ook de conservatieve carlisten en aanhangers van Alfons van het huis Bourbon stonden afwijzend tegenover de hertog. Op 16 november 1870 koos de Cortes, het Spaanse parlement, hem tot koning.

Toen Amadeus in januari in Spanje aankwam, hoorde hij direct dat Prim was vermoord. Daarmee verloor Amadeus meteen aan het begin van zijn bewind de man die hem het meest had gesteund. Prims dood maakte ook een einde aan de september-coalitie. De aristocratie stond koel tegenover Amadeus. In de theaters van Madrid werd hij bespot. Onder zijn bewind waren er zes regeringen en drie parlementsverkiezingen. Na een schandaal over zijn omgang met een officier die zijn ondergeschikten hadden geweigerd te gehoorzamen, trad koning Amadeus in februari 1873 af.

Daarna ontstond kortstondig de Eerste Spaanse Republiek. In deze periode had Spanje vier presidenten en een dictator. In 1874 werd Isabella's zoon Alfons XII de nieuwe koning van Spanje. Dit herstel van de Bourbon-monarchie vormt de oorsprong van de huidige Spaanse monarchie, al werd deze wel onderbroken door de Tweede Spaanse Republiek en het regime van Franco.

Beoordeling van Bismarcks rol[bewerken | brontekst bewerken]

Otto von Bismarck, vanaf 1862 minister-president van Pruisen en vanaf 1867 bondskanselier van de Noord-Duitse Bond

In de geschiedkunde en in de publieke opinie is er steeds weer levendig gediscussieerd over welke rol Bismarck heeft gespeeld bij de Hohenzollern-kandidatuur. Achteraf gezien leek het erop dat bondskanselier Bismarck vanaf het begin af aan op meesterlijke wijze op de achtergrond aan de touwtjes had getrokken om het gewenste resultaat te bereiken: een oorlog met Frankrijk die de Zuid-Duitse staten in de armen van de Noord-Duitse Bond zou drijven.

De beoordeling van Bismarcks rol hangt onder andere af van hoe zijn situatie in 1870, ongeveer drie jaar na de Noord-Duitse Bond, werd gezien. De Duitse Bond werd intern uitgebreid en versterkte de samenwerking met het zuiden. Bismarck had echter ook te maken met nederlagen, zoals de verkiezing voor het Zollparlament (tolparlement). Wawro is van mening dat de positie van Bismarck bijna net zo bedreigd was als die van Napoleon. Beiden stonden volgens hem onder druk om zich te rechtvaardigen door successen op het gebied van buitenlands beleid. Nipperdey daarentegen vindt niet dat Bismarck subjectief of objectief onder bijzonder veel tijdsdruk heeft gestaan. Volgens Nipperdey waren zijn politieke allianties niet dusdanig instabiel dat hij de status quo niet nog jaren had kunnen handhaven. Een vlucht naar voren, in de oorlog, was volgens hem niet nodig geweest.

Verschillende historici, zoals Huber, Gall, Nipperdey en Wehler, zijn het erover eens dat Bismarck de oorlog niet lang en nauwgezet heeft gepland. De bondskanselier hield verschillende wegen open en maakte gebruik van de gelegenheid om het aanzien van Pruisen te vergroten met een Hohenzollern op de Spaanse troon. Toen er een diplomatieke nederlaag dreigde, formuleerde hij zijn mededeling aan de pers (het zogenaamde ‘Emser Depesche’) met het volle besef dat Frankrijk vrijwel zeker de oorlog zou verklaren.

Bismarck had geen controle over de gebeurtenissen, stelt Christopher Clark vast. Volgens hem was een oorlog voor Bismarck een politieke mogelijkheid, maar alleen als Frankrijk deze zou starten. Clark stelt dat de Franse regering in principe de bevoorrechte positie van Frankrijk in Europa wilde verdedigen. De bereidheid van de Franse regering om een oorlog te riskeren, hing volgens hem dus niet af van Bismarck. Frankrijk begon een oorlog omdat het land ervan overtuigd was dat het deze zou winnen.

Beoordeling van de troonopvolging[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks de politieke onlusten rond 1870, kan er worden betoogd dat het Spaanse beleid ten opzichte van de troonopvolgingskwestie erg succesvol was, aldus Kleinmann. Amadeus was de oorspronkelijk gewenste kandidaat, Spanje raakte niet verwikkeld in de Frans-Duitse oorlog, er was geen interventie van buitenaf en de nieuwe zwakte van Frankrijk gaf Spanje meer vrijheid in het buitenlands beleid. Er ontstond in Frankrijk daarom zelfs een legende wat betreft de schuld aan de oorlog ten opzichte van Spanje: er werd gezegd dat minister-president Prim, via zijn handlanger Bismarck, Frankrijk en Pruisen tegen elkaar had opgestookt. Deze waren vervolgens afgeleid door de oorlog, waardoor Spanje ongestoord de troonopvolging kon regelen.

Volgens Kleinmann was Leopold een bijna ideale kandidaat voor Spanje, hoewel het speculeren blijft of hij daadwerkelijk een voldoende meerderheid zou hebben behaald in het parlement. Afgezien van Napoleons afwijzende houding lag er een moeilijkheid in het feit dat Spanje zich misschien te veel aan Pruisen zou hebben gebonden. Toen er op 2 juli 1870 grote verontwaardiging ontstond in Parijs, trok Prim, die Frankrijk eigenlijk welgezind was, zich terug om zich te redden uit Bismarcks val. In ieder geval geldt dat als Leopold koning van Spanje was geworden, hem waarschijnlijk hetzelfde lot beschoren zou zijn geweest als Amadeus. In dat geval zou Napoleon III echter later, wanneer het Bourbon-bewind in Spanje weer zou zijn hersteld, waarschijnlijk nog steeds de Franse keizer zijn geweest.