Naar inhoud springen

Gebruiker:CelienVermeylen/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Personages[bewerken | brontekst bewerken]

  • Victor-Denijs de Rijckel is het hoofdpersonage van de roman. Hij is 37 jaar oud en leraar Engels-Duits aan het Atheneum van Oostende in West-Vlaanderen. Hij is waarschijnlijk één jaar getrouwd geweest met zijn leerling Elizabeth. De Rijckel verblijft op het moment waarop hij het boek schrijft in een psychiatrische instelling zit omdat hij zware mentale problemen heeft, maar tijdens de gebeurtenissen die hij beschrijft woont hij in een hotel, gescheiden van zijn ex-vrouw Elizabeth de Rijckel. Het personage van de Rijckel roept nog steeds veel vragen op. Aan welke mentale stoornissen leed hij nu juist? Welke delen van de roman spelen zich af in de Rijckels verbeelding en welke hebben zich echt voorgedaan? Zijn hij en Crabbe een en dezelfde persoon? De Rijckel heeft dik haar en uitstaande oren.
  • Albert Verzele is een dertienjarige schooljongen, die les volgt aan het Atheneum van Oostende. Hij begeleidt de Rijckel in zijn hellevaart. Hij heeft, net zoals de Rijckel, uitstaande oren. Hij draagt zijn haar lang om zijn oren te verbergen. Verzele is een groot bewonderaar van Crabbe, wat blijkt uit de vele beschrijvingen die de jongen over de oorlogsheld tijdens het verhaal geeft. Ook hij koestert fascistische ideeën.
  • Alesandra Harmedam is een rijke vijfendertigjarige vrouw, die samen met haar ouders in Hekegem in kasteel Almout woont. Zij en haar familie zijn doordrongen van fascistische politieke opvattingen. Ze is de biologische dochter van Alice Harmedam en Maurice de Keukeleire, maar officieel is haar vader de oude fotograaf Richard Harmedam. Ze heeft kastanjebruin haar en paarse ogen.
  • Jan-Willem Crabbe is een verwoede SS’er, die door zijn dorpsgenoten wordt aanbeden als oorlogsheld. Crabbe sneuvelde tijdens de oorlog aan het Oostfront. Wanneer blijkt dat Crabbe na het zien van dode kinderen gedeserteerd heeft, blijkt dat hij helemaal niet de dappere held is waarvoor iedereen hem aanziet. Crabbe speelt een belangrijke rol in het leven van Alesandra, Crabbe en zelfs Verzele, die een grote bewondering voor Crabbe koestert. Hoe Crabbe eruitziet, is onduidelijk. Volgens Sprange heeft niemand een foto van hem, behalve Alesandra. Zijn uiterlijk lijkt ook voortdurend te veranderen.[1]
  • De Prefect is een strenge, autoritaire figuur die straffen uitdeelt op de school van de Rijckel, het Atheneum van Oostende. Orde is voor hem de belangrijkste norm. Hij lijkt vies te zijn van de Rijckel, want hij geeft de Rijckel een hand met zijn handschoen aan, wat hij bij andere leerkrachten niet deed. Dit zou kunnen suggereren dat hij afwist van het oorlogsverleden van de Rijckel.[1] Zijn rol wordt voortgezet door De Keukeleire en psychiater Korneel van den Broecke.[1] De Prefect is in de ogen van De Rijckel een Heerser[1]: "Hij is de voornaamste wervel in het geraamte van de school, de onontbeerlijkste schroefbout in de mechaniek van het heelal, zonder hem zouden de meridianen ratelen, en de as van de wereld is: zijn aarzelend pulkende hand met de levenloze handschoen die langs zijn gezicht wandelt, vertraagt."[2]
  • Alice Harmedam is de vrouw van Richard Harmedam en de moeder van Alesandra Harmedam. Voor dit huwelijk was zij in een relatie met Maurice de Keukeleire. Volgens onderzoeker Paul Claes belichaamt Alice Harmedam het eigenlijke doel van de Rijckels tocht.[3]
  • Maurice de Keukeleire is de biologische vader van Alesandra. Hij is de oprichter van het Verdinaso, waarmee Claus een duidelijke parallel met Joris van Severen, de échte oprichter van het fascistische Verdinaso. Maarten Klein vereenzelvigt de Keukeleire met de Prefect en de Rijckels psychiater, Van den Broecke.[1]
  • Elizabeth is de ex-vrouw van de Rijckel. Hoe lang zij al gescheiden zijn, hoe oud Elizabeth juist is en of zij nu eigenlijk wel écht gescheiden is van de Rijckel, zijn slechts enkele van de vele raadsels waarvoor dit boek de lezer stelt, aangezien het talloze tegenstrijdigheden omtrent dit onderwerp bevat. Wat wel geweten is, is dat zij de leerling was van de Rijckel en dat zij wanneer zij zestien jaar oud was een relatie met de Rijckel begon.
  • Fredine is de verpleegster van de Rijckel wanneer hij in een psychiatrische instelling zit. Zij bezorgt hem het boekje dat hij zal gebruiken om zijn verhaal te vertellen. Fredine geeft de lezer meer informatie over hoe hij in een instelling terecht is gekomen.
  • De Zigeunerin woont naast de Rijckel. Haar meest opvallende kenmerk is de belladonna-geur die zij volgens de beschrijvingen van de Rijckel voortdurend met zich meedraagt. Ze heeft “tweehonderdtachtigmaal gekleurd en ontkleurd haar”, “stekelige wimpers” en “pruisischblauwe oogleden”. Zij voorspelt de toekomst van de Rijckel.
  • Dr. Korneel van den Broecke is de psychiater van de Rijckel. Hij geeft de Rijckel de opdracht om zijn relaas op papier te zetten. Van den Broecke staat ook aan het hoofd dan de psychiatrische instelling waarin de Rijckel opgesloten zit.[1]

Stijl en taal[bewerken | brontekst bewerken]

Taal[bewerken | brontekst bewerken]

Naar Claus’ taalgebruik is bitter weinig onderzoek gedaan. Jean Weisgerber vermeldde in 1970 wel de vele opsommingen, korte zinnen, voorzetsels en bijwoorden als ‘langs’, ‘voorbij’ en ‘verder’ in De verwondering[4] in zijn studies naar intertekstualiteit en symboliek bij Claus, maar de taal als losstaand gegeven is nog niet uitgebreid bestudeerd.

In De verwondering hanteert Claus verschillende registers. Wendy Lemmens schreef hierover in haar artikel Schamoteren met de grote woorden[5] in 2016. Zij toonde aan dat één personage bij Claus over verschillende registers kan beschikken. Als voorbeeld toont zij in haar artikel het taalgebruik van Fredine, de Prefect, Normand en de Rijckel. Vooral het verschil in taalgebruik bij de Prefect viel hierbij op: Lemmens bespreekt drie situaties waarbij de Prefect aan het woord komt. In het eerste fragment lijkt de Prefect heel formeel Nederlands te spreken:

"Beste de Rijckel, vergeef mij als ik uw onderricht onderbreek, het is namelijk van belang, nietwaar, nietwaar, ik had mij voorgesteld, stel u voor, dat gij misschien de vergadering van vanavond over het hoofd zoudt gezien hebben, nietwaar. Dat zou op zijn minst genomen, gesproken, nietwaar, jammer zijn want ik heb heel wat voor u op het oog, overigens, gij weet dat, nietwaar, beste de Rijckel, dat ik heel veel voor u over heb en ik zou u wel iets aan de hand kunnen doen dat u ten goede zou kunnen komen maar beroepshalve kan ik hier nog niet over uitweiden.(...)"[6]

Een ander fragment van de Prefect toont een heel ander taalgebruik:

“De Rijckel, heb je een ogenblik? Luister. Vanavond word je ietsje eerder verwacht dan gewoonlijk. Want onmiddellijk na de voorzitter moet ik spreken. Zo, maak ook je inleiding wat kort. En wees er om acht uur. Goed? Wij rekenen op u."[7]

De complexe zinsbouw valt hier helemaal weg. De Prefect lijkt een soort standaardtaal of spreektaal te hanteren, in plaats van het protserige Nederlands dat hij in het eerste fragment gebruikte. In een derde fragment is het taalgebruik van de Prefect opnieuw verschillend, eerder een “synthese van de eerste twee registers”[5]:

"De Rijckel. Een moment. Een ogenblikje, alstublieft. Onze stad, mijn beste, heeft kopmannen nodig. Ik ben er een geworden door volharding en energie. Volg mijn spoor en je zal er wel bij varen. De inleiding, ietsje na acht uur, zal je met je gewoon brio volbrengen. Ik ben zeker dat je mij en de Partij niet in de steek zult laten. Er is nog veel te doen, beste, en vanavond is het voor de kulturele sector van de Partij een krachtproef. Men heeft het oog op ons gericht. Tot straks dus. Nietwaar?"[8]

Claus zou zijn personages volgens Lemmens verschillende registers toekennen om aan de lezer te tonen dat hoofdpersonage de Rijckel de realiteit op een heel subjectieve manier weergeeft.

Naast het taalgebruik van de Prefect valt ook het taalgebruik van andere personages op. Claus is hier uniek in, omdat hij zijn personages in Schoon-Vlaams (De Prefect, Korneel van den Broecke), zeer plat (Normand: “Maar asse da wijf gevonden hebben of diene man met die brandplekken rond de tirette van hare rok (...)”[9]) of informeel met lange, ononderbroken zinnen en onomatopeeën (de Prefect, Fredine) laat spreken.

Daarnaast is het nog belangrijk om te vermelden dat Claus vaak gebruik maakt van homonymie in De verwondering, wat verwarring veroorzaakt en verwijst naar een belangrijk motief in De verwondering: “Taal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, afhankelijk van de context, de sprekers, en de luisteraars.”[5]

Kevin Absillis en Wendy Lemmens concludeerden hierover in hun artikel 'Moeten verstaanbaar blijven'. De genese van de registervariatie in Claus' De verwondering[10] dat Claus er een nogal 'eigenzinnig taalgebruik' aan overhield, dat door lezers soms als 'sappig Vlaams'[11], soms als 'een kunstmatig product'[12] en door anderen dan weer als een 'brabbeldialect'[13] ervaren werd. Absillis schreef in 2013 ook dat het achteraf bekeken een beetje gek was dat Hugo Claus in 1964 nog een ABN-prijs in ontvangst mocht nemen, omdat zijn teksten lang niet altijd zo ‘vlekkeloos’ waren en omdat de schrijver toen al heel bewust met tussentalige registers had geëxperimenteerd.[14]

Stijl[bewerken | brontekst bewerken]

Joris Duytschaever bespreekt in zijn boek Over De verwondering van Hugo Claus[15] twee opvallende stijlkenmerken die Claus hanteert in De Verwondering: herhaling en discontinuïteit. Volgens Duytschaever is dit zeer bewust gebeurd. Deze stijlkenmerken hebben namelijk specifieke functies die Claus wil toepassen op zijn werk.

Herhaling[bewerken | brontekst bewerken]

In De verwondering valt vooral de herhaling erg op. Deze herhaling kan op verschillende manieren tot uiting komen.

De meest opvallende herhaling die zich voordoet is de manier waarop de Rijckel telkens herhaalt dat hij leraar Engels-Duits is. Deze vorm van herhaling gebruikt Claus volgens Duytschaever om personages te karakteriseren. Door personages herhaaldelijk dezelfde zin of dezelfde woorden te laten zeggen vereenzelvigt de lezer die woorden of zin met dat personage.

Een andere functie van herhaling in De verwondering is depersonalisatie. Deze functie doet zich voor wanneer de Rijckel in het park wandelt en een jong meisje ziet wandelen. Afdwalend in zijn gedachten beschrijft hij het meisje. In zijn beschrijving wordt het duidelijk dat zij verbazend veel overeenkomsten vertoont met Alesandra op het gemaskerd bal:

“(...) toen een klein meisje langskwam, gekleed als een vrouw. Zij had zijden kousen, hoge hakken aan en een astrakan bontjas die zij open liet hangen en die haar zo veel te groot was dat hij bijna tegen de grond sleepte. (...) Haar lippen waren onduidelijk besmeerd met violette lipstick, haar wenkbrauwen zaten vol roet. (...) De leraar wilde haar achtervolgen.”[16]

Ook Alesandra heeft een astrakan jas en draagt hoge hakken. De kleur paars wordt verschillende keren met Alesandra geassocieerd: haar ogen zijn paars, haar sportwagen is paars, ...

Soms kan een herhaling ook een syntactische functie hebben. Dit soort herhaling vindt plaats in één of twee tekstfragmenten. Een voorbeeld hiervan in De verwondering:

“De leraar ging naar school. De dijk, wandelgang voor vreemdelingen nu, gunde hij geen blik. Door het park met de miniatuurgolfspelende gezinnen, naar school. Langs de Franciskus Breestraat waar hij twee maanden gewoond heeft in het eerste jaar van zijn huwelijk – twee kamers, geen badkamer, piepend bed, bloemkoollucht – naar school.”[17]

Dit fragment kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Volgens Lieve Scheer duidt Claus met deze herhaling het gebrek aan doelgerichtheid van De Rijckel aan, door gebruik te maken van de plaatsbepaling ‘de school’ om het fragment telkens te onderbreken[18]. Duytschaever is er dan weer van overtuigd dat deze vorm van herhaling hier net de doelgerichtheid van de leraar beklemtoont. Volgens deze theorie zou het om een tangconstructie gaan, met als drie aangrijpingspunten de herhaalde woorden ‘De school’.[15]

Tenslotte kunnen herhalingen ook het contrast tussen een gebeurtenis in het verhaal en de subjectieve weergave daarvan tonen. Dit komt bijvoorbeeld voor op p. 24 in de roman van Claus, wanneer de Rijckel op het bal van het wit konijn een opvoering bekijkt waarin een man en een vrouw voorkomen, beide verkleed. De zin ‘Hoe was zij vermomd?’ wordt hier herhaald:

"Toen hij naast haar - hoe was zij vermomd? - neerviel, hijgde hij zwaar, zijn adamsappel bewoog, zijn beringde handen zochten naar steun op de leuning want hij trachtte makkelijker te zitten. (...) De leraar in zijn wolk van onzichtbaar makend poeder zag hoe de vrouw een éénmans-show hield in het prieel, zijn éénmanstheater. Hoe was zij vermomd? Welke rol? Welk personage?"[19]

Discontinuïteit[bewerken | brontekst bewerken]

Het tweede stijlkenmerk, discontinuïteit, kan op drie manieren plaatsvinden. Ten eerste als overschrijving van beschrijving naar citaat. Een voorbeeld hiervan: “De jonge vrouw speelde met een sigaret, de leraar (dokter Heerema) Gaf haar vuur, zij zoog, haar wangen holden zich uit, zij staarde hem aan. Daimoon. ‘Bent u al lang in het land?’ Vroeg zij”[20]. Opmerkelijk in deze zin is de manier waarop de Rijckel heel plots een eigen opmerking geeft: ‘Daimoon’.

Ten tweede als bruuske afwisseling van twee speelvlakken. Zo geeft de Rijckel bijvoorbeeld op p. 91 in De verwondering eerst een (exact lijkende) weergave van wat er gebeurt door letterlijk te citeren wat er gezegd wordt, waarna hij tussen haakjes de rest van de pagina vult met eigen commentaar. Daarna doet hij dit nog eens.[15] Deze uiting van discontinuïteit kan soms een vervreemdend effect bereiken bij de lezer. Over de exacte functie hiervan wordt nog gespeculeerd.

Ten derde kan discontinuïteit ook binnen één zin bestaan:

“Zoals wij geloven dat het onnodig is een hele avond naar een gunstig spel te zoeken bij de whist, als de kaarten slecht zitten, zoals wij aannemen dat de Maagd in Portugal verscheen en die vereren met gebeden en geld en liefde (…), zo geloven wij dat wij niets kwaads gedaan hebben toen wij hem op zijn donkere wegen hebben gevolgd, ja, ook toen de Duitsers ons bij ons pietje hadden.”[21]

De discontinuïteit in deze zin bestaat eruit dat de schrijver ‘de Maagd in Portugal’ en ‘de Duitsers (die) ons bij ons pietje hadden’ in één adem noemt. Dit is een techniek die Claus vaak hanteert, meestal om zijn lezers te shockeren.

Taalwetenschappers M. Sanders en T. Sintobin schreven ook over Claus’ stijl in De verwondering. Zij merkten in hun boek Lezen in verwondering[22] op dat Claus vaak gebruik maakt van ruimtes als symbolische variaties op andere reeds beschreven ruimtes. Hiermee zorgt hij voor een parallellie tussen deze ruimtes. Een andere techniek die Claus volgens Sintobin en Sanders gebruikt, bestaat eruit nieuwe analogieën en opposities aan de initiële semantische tegenstellingen te koppelen. Dit leidt natuurlijk tot de vraag: hoe kunnen de uiteenlopende patronen worden teruggebracht naar één hypothese over de betekenis of onderliggende structuur van de tekst? Het antwoord hierop is niet altijd even duidelijk. Het ligt daarom voor de hand dat het proza in De verwondering een open tekst is: ze is meerlagig en complex, en kan niet zomaar tot eenduidige betekenis worden herleid.[22]

  1. a b c d e f Klein, Maarten (2004). Twee in één: een doodgewaande fascist en een leraar Duits-Engels. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 120
  2. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 38. ISBN 9789403103600.
  3. Claes, Paul, 1943- (1984). Claus-reading. Manteau, Antwerpen. ISBN 9022309215.
  4. Weisgerber, Jean, 1924- ([1970]). Hugo Claus. Experiment en traditie.. Sijthoff, Leiden,. ISBN 9789021821801.
  5. a b c Lemmens, W. (2016). Schamoteren met de grote woorden. Registervariatie in Hugo Claus’ De verwondering(1962). Amsterdam University Press. 54 (1), 53 – 71.
  6. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 38. ISBN 9789403103600.
  7. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 38. ISBN 9789403103600.
  8. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 39. ISBN 9789403103600.
  9. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 232. ISBN 9789403103600.
  10. Absillis, Kevin, Lemmens, Wendy (februari 2016). 'Moeten verstaanbaar blijven'. De genese van de registervariatie in Claus' De verwondering. Spiegel der Letteren 58 (2): 215-248
  11. Van Kooten, J. (3 juni 1978). Nieuw werk van Claus, Ten Berge en Woolf. Drentse en Asser Courant 76
  12. Offermans, C. (23 maart 198"). De waarheid stinkt. De Groene Amsterdammer 62
  13. Visser, A. (12 augustus 1978). Meer of minder Vlaams. Leeuwarder Courant 28
  14. De plicht van de dichter : Hugo Claus en de politiek. De Bezige Bij Antwerpen, Antwerpen (cop. 2013), pp. 176-177. ISBN 9789085424598.
  15. a b c Duytschaever, Joris. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, pp. 75-82. ISBN 9062878776.
  16. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 55. ISBN 9789403103600.
  17. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 9. ISBN 9789403103600.
  18. Scheer, Lieve (1959). Boekbespreking. Dietsche Warande en Belfort 104 (1)
  19. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 24. ISBN 9789403103600.
  20. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 117. ISBN 9789403103600.
  21. Claus, Hugo (Hugo Maurice Julien), 1929-2008., Lemmens, Wendy, 1989-, Absillis, Kevin, 1980-. De verwondering, Amsterdam, pp. 94-95. ISBN 9789403103600.
  22. a b Lezen in verwondering : veertien leeswijzers bij een roman van Hugo Claus, Nijmegen. ISBN 9789460041785.