Naar inhoud springen

Gebruiker:Chescargot/Etymologisch verband tussen 'schaking' en' het schaakspel'

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Inleiding[bewerken | brontekst bewerken]

In de literatuur en spraaktaal wordt vaak een verband gelegd tussen het "schaken van een vrouw" (een vorm van vrouwenroof, ofwel 'schaking') en het schaakspel. Vanuit etymologisch oogpunt is het echter niet zeker dat er een verband is tussen de terminologie dat gebruikt wordt voor het schaakspel en dat veel homoniemen vertoont met de terminologie voor schaking. De bronnen die zijn samengesteld door de Nederlandse etymoloog Nicoline van der Sijs lijken er namelijk niet eensgezind of stellig over. Ze geven ruimte aan de mogelijkheid dat in de loop van de geschiedenis woorden van vergelijkbare betekenis zijn vervloeid (ihb de term ...('buit') zou hier een mogelijke brug tussen deze twee woordgroepen kunnen zijn), waardoor een relatie tussen schaking en het schaakspel een mogelijkheid blijft.

Schaking Betekenis Etymologische oorsprong Schaakspel Betekenis Etymologische ooprsprong Verbanden
Schaking Schaakspel
Schaken Schaken
Schaak Schaak
Schaken Schaken
Schaakstuk
Schaakmat De koning is dood; de koning is klemgezet Pe>ar>fr>du>nl Geen

De verbanden[bewerken | brontekst bewerken]

'Schaken' als vorm van 'roven' komt van het Middelnederlands ontscâken, Middelnederduits schãken, Oudfries skeka ('roven'), met de afleiding schaker, Middelnederlands scâker, Middelnederduits schakere (waaruit weer het Oudfriese skakere, skaker volgt), Oudhoogduits scahhari (Hoogduits schächer), Oudengels sceacere ('rover, schaker') en Middelnederlands scaec, Middelnederduits schak, Oudhoogduits scah, Oudfries skak- ('roof, schaking').

Het Franse échec komt uit Oudfrankisch skak. 'Schaken' als werkwoord voor 'schaakspelen'; in het Middelnederlands scaken en Middelhoogduits schachen, is een afleiding van schaak. 'Schaak' komt op zijn beurt van het Middelnederlandse schak (ca. 1265-70), scaec, het schaakzetten, schaakbord, schaakstuk, uit het Oudfranse escac: schaakspel, schaakzet.

In de elfde eeuw werd het spel van de Arabieren overgenomen, die het in Perzië hadden leren kennen. Vandaar de naam sâh ('koning'), welke afgeleid was van Chaturanga. Het doel van het schaakspel, 'het roven van de vijandelijke koning', is volgens Scholten zo nauw gerelateerd aan de andere betekenis van schaken, dat een link via het Oudfrans aannemelijk is.[1] Scholten zegt dus eigenlijk dat terwijl de naam schaakspel ('koningsspel') direct uit het perzische sâh ('koning') is afgeleid, evenals schaakmat ('de koning is dood'). Maar dat de term schaken ('het spel spelen' 'de zetten doen') afgeleid kan zijn van het oudfranse echecs (buit, roof,) en via die weg met schaking verband kan hebben. Of dat echecs op zijn beurt is af te leiden van het Perzische sâh is een ander verhaal.

Bronvermelding[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Scholten, H.J.G.M. (1998), Pdf-document Het loopt ongenadiglijk mat: Het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. De sociaal-culturele achtergrond van het ontstaan van schaakverenigingen, Bilthoven, pp.33-34