Naar inhoud springen

Gebruiker:Goodness Shamrock/todo/Sint-Servaaskerk (Quedlinburg)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Stiftskerk, kasteel en historisch centrum van Quedlinburg
Werelderfgoed cultuur
De Sint-Servaaskerk
Land Vlag van Duitsland Duitsland
UNESCO-regio Europa en Noord-Amerika
Criteria iv
Inschrijvingsverloop
UNESCO-volgnr. 535
Inschrijving 1994 (18e sessie)
UNESCO-werelderfgoedlijst

De Sint-Servaaskerk (Duits: Stiftskirche St. Servatius of kortweg St. Servatii) in Quedlinburg is een laat elfde-eeuwse romaanse basiliek die naast aan Sint-Servaas ook aan Sint-Denijs gewijd is. Het bouwwerk bevindt zich op een heuvel van ongeveer 25 m hoog aan de rand van het centrum van de stad. De driebeukige kerk was deel van de voormalige abdij Quedlinburg en werd in 1994 samen met de historische binnenstad en het kasteel van Quedlinburg op de werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

In de negende eeuw was de burchtheuvel waarop later de Sint-Servaaskerk zou verrijzen in handen van het aristocratische geslacht van de Liudolfingers. In 919 werd een telg van dit geslacht van Saksische hertogen verkozen tot Duits koning. Tijdens de regering van deze Hendrik I groeide Quedlinburg als zijn favoriete palts uit tot een groot complex van paleisgebouwen en kapellen op en rond de heuvel. In 936 werd de koning begraven in de kapel op de heuvel en ging het terrein als erfgoed over op zijn weduwe Mathilde. Zij vestigde hier een gemeenschap van seculiere kanunnikessen. Een dergelijke gemeenschap bestond uit (hoog)adellijke dochters en weduwen die gezamenlijk een godvruchtig leven leidden. Ze legden hierbij geen kloostergelofte af en daarom spreekt men van seculiere of wereldlijke geestelijken. De gemeenschap stond onder leiding van een abdis, die als enige wel een regulier leven leidde.

De zoon van de weduwe Mathilde, keizer Otto I, schonk de abdij uitgestrekte landgoederen en vele privileges. In 966 werd zijn dochter, eveneens Mathilde geheten, de eerste abdis van de abdij. Met haar als overste zou de abdij van Quedlinburg uitgroeien tot een voornaam cultureel centrum.

Bouwgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

De oudste voorganger van het huidige kerkgebouw werd al voor 936 gebouwd op de burchtheuvel. Het was een kleine driebeukige paltskapel. Waarschijnlijk sloot hier aan de westzijde een zaalachtig bouwwerk met een houtskelet aan. Onder het altaar van deze kerk werd Hendrik begraven.

Koningin Mathilde gaf niet veel later de opdracht een nieuw groter kerkgebouw te laten bouwen boven dit graf. Deze eerste kerk van de kanunnikessen was een zaalkerk voorzien van een hoogkoor boven een crypte. In de rotsbodem achter het koningsgraf werd een hoefijzervormige ruimte uitgehakt. Een dergelijke ruimte die zicht gaf op het graf wordt een confessio genoemd en komt meestal voor bij de graven van heiligen en martelaren. Mogelijk werden dan ook de relieken van Servaas, die in 961 in opdracht van Mathilde vanuit Maastricht overgebracht werden naar Quedlinburg, in het graf bijgeplaatst. De koningin werd in ieder geval zelf in 968 naast haar gemaal bijgezet.

Aan de bouw van de derde kerk op deze plek werd begonnen in opdracht van de abdis Mathilde. Het schip was in 997 gereed en de gehele kerk kon in 1021 in aanwezigheid van Hendrik II en Kunigunde ingewijd worden. De abdis was toen inmiddels in 999 overleden en bij haar grootouders bijgezet. Het nieuwe kerkgebouw was een driebeukige basilicale kruiskerk en bezat een crypte over de volledige lengte

Tijdens een verwoestende brand in 1070 brandde dit kerkgebouw tot op de funderingen af.

Exterieur[bewerken | brontekst bewerken]

Interieur[bewerken | brontekst bewerken]

Het schip[bewerken | brontekst bewerken]

De crypte[bewerken | brontekst bewerken]

Inrichting[bewerken | brontekst bewerken]

Graven[bewerken | brontekst bewerken]

De schatkamer[bewerken | brontekst bewerken]

  • Uta Halle, ‘936 Begräbnis Heinrich I – 1936 die archäologische Suche nach den Gebeinen in Quedlinburg und die NS-Propaganda', Mitteilungen der Arbeitsgemeinschaft für Archäologie des Mittelalters und der Neuzeit 16, pp. 14-20. online
  • Christa Rienäcker, The Collegiate Church in Quedlinburg, München en Berlijn z.j.
  • Dietrich Schubert, Von Halberstadt nach Meißen: Bildwerke des 13. Jahrhunderts in Thüringen, Sachsen und Anhalt, Keulen 1974.