Naar inhoud springen

Gebruiker:HJVerhagen/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Emil Hendrik Stieltjes (Gramsbergen 26 september 1853 - Den Haag 23 december 1923) was een Nederlands waterbouwkundige. Hij was de tweede zoon van T.J.Stieltjes, en dus de broer van T.J. Stieltjes jr.

Spoorwegen (1)

Na in 1874 te zijn afgestudeerd aan de Polytechnische School te Delft was hij een aantal jaar werkzaam bij spoorbedrijven (tot 1879 bij de Nederlandsch-Westfaalsche Spoorwegmaatschappij voor de aanleg van de lijn Zutphen—Winterswijk; daarna bij de Staatsspoorwegen voor de bouw van de lijn Amersfoort-Kesteren o.l.v. ir. Jean Marie Telders). In 1891 werkte hij een jaar op het hoofdkantoor o.l.v. ir. N. Th. Michaëlis. Van 1882 tot 1886 treedt hij daarna op als ingenieur bij het Van 1882 tot 1886 treedt hij daarna op als ingenieur bij het Rijnvaartcomité voor Amsterdam.

Daarna werkte hij tot 1886 bij het Rijnvaart Comité te Amsterdam, een lobbygroep om de scheepvaartverbinding voor binnenvaartschepen op Amsterdam te verbeteren. Met name een verbetering van de “Keulse Vaart” werd bepleit, Daarna was hij tot 1892 redacteur van De Ingenieur en tot 1918 als lid van de raad van toezicht op de spoorwegdiensten.

Redacteur[bewerken | brontekst bewerken]

In 1886 werd door de Vereeniging van Burgerlijke Ingenieurs (de voorloper van de Vereniging van Delftse Ingenieurs), zoals deze destijds heette, het weekblad "De Ingenieur" opgericht; Stieltjes werd tot redacteur benoemd omdat "diens welversneden pen toen reeds door geschriften over groote technische vraagstukken bekend was geworden". Hij schreef als redacteur talrijke artikelen over openbare werken. Ondanks zijn toen reeds wankele gezondheid voerdt hij zes jaren lang van 1886 tot 1892 de redactie helemaal alleen in 1892 werd hij door ir. J van Heurn opgevolgd. Toen later, in 1900, "De Ingenieur" werd overgenomen door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, werd Stieltjes in de Commissie van Redactie gekozen., eerst als secretaris, later als voorzitter. Vooral gedurende de eerste jaren deden zich vele vraagstukken voor, waarbij zijn grote ervaring als oud-redacteur bijzonder op prijs werd gesteld.

Op het VIe internationale binnenvaartcongres in in 1894 in Den Haag heeft hij een presentatie gegeven.

Spoorwegen (2)

Op 24 maart 1892 werd de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten met twee leden uitgebreid en werd hij tot lid van die Raad benoemd. Hij was met name betrokken bij de voorbereiding van grotere spoorwegprojecten.onder andere de vernieuwing van de stationscomplexen te Nijmegen en te Vlissingen in 1894, te 's-Hertogenbosch en te Groningen in 1896, te Hengelo in 1899 en te Amersfoort in 1901. Onder zijn leiding werd ook een aanzet gemaakt voor nieuwe bruggen over het Merwedekanaal bij Utrecht, een nieuwe brug bij Westervoort in 1905. Het Westelijke Viaduct te Amsterdam werd vernieuwd in1905. Ook de nieuwe beweegbare bruggen over het Noordzeekanaal te Velzen en aan de Hembrug, die mede voor Staatsrekening werden gebouwd, waren in 1905 in uitvoering gekomen.

Laakhaven Laakkanaal in De Ingenieur

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2965074:mpeg21:0009

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2939018:mpeg21:0009

[1]

. Bij zijn 25-jarig ambtsjubileum heeft ir. A. H. W. van der Vegt een levensbericht van hem met portret gegeven in De Ingenieur van 31 Maart 1917, No. 13, waarnaar wij hier mogen verwijzen. https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2939018:mpeg21:0009

.

.

Nadat hij zich als tegenstander van het plan-HuET voor TrorkinrUntr vn.n Amsterdam met de Noordzee had

doen kennen, schreef hij zijn stuk over de nieuwe sluis en havenwerken te IJmuiden, dat den stoot gaf tot het dieper leggen van den slagdrempel en het geven van grootere schutlengte aan de nieuwe sluis, die daar in 1887 moest worden gebouwd. Na zijn aftreden als redacteur in 1892 bleef zijn groote belangstelling in het orgaan der techniek bestaan. Sedert 1900 is hij lid der Commissie van Toezicht van De Ingenieur, tot 1916 secretaris en thans president dier Commissie. ■ t lm

In den Raad van Bestuur van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door het ontwerpen van het reglement en de verordeningen, die leidden tot de fusie van 1899 en door daarna het initiatief te nemen tot de oprichting der Afdeeling voor Spoorwegbouw en Spoorwegexploitatie.


Als gevolg van de groote toeneming van het verkeer werden daarnaast tal van nieuwe werken en werken van uitbreiding door de spoorwegmaatschappijen voorgesteld en op kapitaalstaat uitgevoerd, en voor hen, die met de werking van de spoorwegovereenkomsten vertrouwd zijn, zal het duidelijk zijn, dat de Staatsbemoeiing bij het totstandkomen dier werken zeer belangrijk kan zijn en dikwijls tot veel overleg aanleiding geeft. De verbindingsbaan om Rotterdam, waardoor de stations Rotterdam D.P. en Maas met elkaar verbonden werden, was een der eerste grootere werken, die met een belangrijke Staatsbijdrage van f 1.200.000, op deze wijze door de H. IJ. S. M. werden aangelegd en voltooid (1899). Later volgden o. a. de stations Haarlem (1903) en Roosendaal (19U/).

Onnoodig te zeggen dat Stieltjes bij de beoordeeling van de plannen van de meeste dezer werken een belangrijken invloed had. Zij, die in dien tijd ambtshalve met hem in aanraking kwamen, zullen zich nog wel herinneren, dat hij door zijn kunde, zijn toewijding en humaniteit in het beoordeelen van de werken van anderen dikwijls verbeteringen wist aan te brengen, welke vooral voor de toekomst groote waarde zouden hebben. Zijn helder oordeel, inzicht en vooruitziende blik hebben menigmaal den weg gewezen om tot een goede oplossing te komen.

De werkzaamheden van den Raad waren intusschen nog in belangrijke mate vermeerderd. Na de totstandkoming van de wet van 18 Juli 1900 (Stbl. No. 118) op de spoorwegen met beperkte snelheid werd o. a. ook de exploitatie van talrijke tramwegen onder het toezicht van het Rijk gebracht, terwijl ook de Staatsbemoeiingen met den aanleg dier spoorwegen gaandeweg was uitgebreid. Verschillende concessie-aanvragen voor den aanleg en exploitatie van spoor- en tramwegen werden door hem onderzocht en in details behandeld. Zoo heeft bij zich in het bijzonder bemoeid met den aanleg van den Noord-Oosterlocaal, welke in het oostelijk deel van Drente en in een gedeelte van Groningen zooveel welvaart heeft

gebracht en waarvan de eerste lijn Zwolle—Ommen werd geopend in 1903 en het laatste gedeelte Stadskanaal—Delfzijl in 1910 was voltooid. Ook de lijn Deventer—Ommen, in exploitatie gebracht in 1910, en de aanleg van de Haarlemmermeerlijnen met haar vele zijtakken, die eerst onlangs zijn gereedgekomen, zijn door hem in behandeling genomen. Doch natuurlijk bepaalde zijn belangstelling zich niet enkel tot deze lijnen; in vele gevallen heeft hij, ook dan wanneer wei aan het welslagen van de onderneming werd getwijfeld, door zijn optimistische beschouwingen en zijn groot vertrouwen in de toekomst de totstandkoming van een stoomtramweg krachtig gesteund en de concessie-aanvragers, die zelf wel eens twijfelden, een riem onder het hart gestoken.

Bij Kon. besluit van 14 November 1912 met ingang van 1 Januari 1913 tot voorzitter van den Raad van Toezicht benoemd, heeft hij in het later tijdvak van zijn lidmaatschap bij zijn veelomvattende taak de behandeling van verschillende technische vraagstukken in de details aan anderen moeten overlaten, maar vooial de grootere werken, die voor Staatsrekening werden aangelegd, hebben nog veel van zijn

Uda» nonnn.üt< 7,nn Viot->hon rl« nnnleo- van de lün

U1|U 111 1"'"* gDUUliluu. — p — .,

Eindhoven—Weert, die in 1913 in exploitatie kwam, de bouw van de lijn Heerlen—Valkenburg (Schin op Geul), welke in 1914 voltooid werd, en de bouw van het station Deventer, dat nog niet gereed is, zijn volle aandacht behouden, terwijl ook het nieuwe station Maastricht, waarvan het hoofdgebouw in 1915 in gebruik genomen is en dat voor rekening van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen op kapitaalstaat wordt gebouwd, door hem werd behandeld. . .

Stieltjes heeft deel uitgemaakt van de Staatscommissie, ingesteld bij Kon. besluit van 2 Juli 1901, om te onderzoeken op welke wijze de spoorwegen ten zuiden en ten oosten van Amsterdam, naar aanleiding van de belemmeringen, welke het verkeer in het langs die spoorwegen gelegen stadsdeel ondervindt, behooren te worden gewijzigd, mede in verband met de mogelijkheid van een toekomstige spoorwegverbinding om Amsterdam, onder voorzitterschap van ir. J. L. Cluysenaer, en heeft als zoodanig een bijzondere studie gemaakt van de oplossingen, die aan dit moeilijke vraagstuk in de toekomst kunnen worden gegeven. Het verslag dier Commissie werd in Juni 1905 uitgebracht en o. a. in de vergaderingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs van 13 Februari, 11 Augustus en 10 November 1906 uitvoerig besproken. Velen, die in het belangrijke spoorwegvraagstuk belang stellen, zullen zich herinneren de meesterlijke wijze waarop hij het plan van de Commissie o. a. van de „v, „^orloronriTiabnaTi en van een zuiderstation

ucisuuou- ou 6u^n/«..uf, —

tegen de aanvallen van N. H. Nierstbasz verdedigde, en het is hem zeker een voldoening dat onlangs de wet, houdende verklaring van het algemeen nut voor de onteigening van de verbindingsbaan om Amsterdam, die de Commissie heeft aanbevolen en die toen voor velen nog zoover in het verschiet scheen, reeds is tot stand gekomen.

Hij is voorzitter van de Staatscommissie, welke bij Kon. besluit van 19 Maart 1914 is ingesteld ten einde te adviseeren omtrent aard en volgorde der werken, die in en om Rotterdam ter verbetering van het spoorwegverkeer noodig zijn. Ook aan de werkzaamheden van deze Commissie, wier eindrapport nog niet verschenen is, heeft hij persoonlijk een krachtig aandeel. .. .....

Gesteund door zijn werkzamen geest en zijn veelzijdige

kennis, wijdt hij zien steeds met nan cm ^ «™

en belangrijke vraagstukken, die zich bij[ den Raad van Toezicht bij voortduring voordoen, en blijft hij nog altijd de raadgever en vraagbaak van zijn medeleden, zooals hij dat van den beginne af aan geweest is, hulpvaardig en voorkomend jegens een ieder, die met hem in aanraking komt.

Hij was ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en van het Franse Legioen van Eer (1902).

In 1918 werd aan Stieltjes op zijn verzoek eervol ontslag verleend als lid en voorzitter van den Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten, en wij hebben toen een woord van waardeering gezegd in De Ingenieur van 5 October 1918, No. 40.

Stieltjes trad in 1900 op als lid en secretaris van de Commissie van Redactie (later Commissie van Toezicht genoemd) van De Ingenieur en van 1916—1921 was hij president van deze Commissie, waarin hij zitting had als vertegenwoordiger van de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs, die hem tot eerelid benoemde. In het feestnummer bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van De Ingenieur van 7 Januari 1911 No. 1, hebben wij zijn groote verdiensten voor dit tijdschrift in het licht gesteld en bij zijn aftreden brachten wij hem hulde in De Ingenieur van 8 Januari 1921, No. 2.

Stieltjes was een bekwaam ingenieur, een man van karakter en een beminnelijke persoonlijkheid.

.

Stieltjes is begraven op 27 december 1923 op de begraafplaats Oud Eik en Duinen bij 's-Gravenhage.

8 januari 1921 https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2963003:mpeg21:0001

Zie de categorie HJVerhagen/Kladblok van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.


Categorie:Nederlands waterbouwkundige]]