Naar inhoud springen

Rudolph Sickinghe

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Rudolph (Roelof) Sickinghe
Algemeen
Geboren 12 september 1643
Geboorteplaats Groningen
Overleden 1688
Overlijdensplaats Exeter
Functies
1667 president van de dijkrechten over de Kadijk te Warffum
1669, 1670 lid der Staten-Generaal
1671-1679 raadslid Admiraliteit van Friesland
1678 lid Raad van State
1679-1683 bewindhebber Kamer van de WIC in Groningen
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Jonker Rudolph of Roelof Sickinghe (Groningen, 12 september 1643 - Exeter, 1688) was een Nederlands militair, politicus en bestuurder. Hij was heer tot Warffum, Breede, Usquert, Zuidwolde, Eenrum, Pieterburen en Westernieland.

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe, telg van het adellijke geslacht Sickinghe, werd geboren als zoon van de jonkheer en hoofdeling te Warffum Feio Sickinghe (1610-1666) en Sophia van Echten (†1673). Hij was de kleinzoon van jonker Johan Sickinghe (1576-1652) en de broer van de legercommandant en jonker Johan Sickinghe (1649-1673).

Sickinghe studeerde aan de Universiteit Leiden (1660), de Hohe Schule te Herborn (1662)[1], de Ruprecht-Karls-universiteit in Heidelberg (1663) en de Rijksuniversiteit Groningen. Van deze laatste was hij curator in 1675 en 1676.[2]

Jr. Rudolf Sickinghe genoemd als lidmaat van Warffum in 1664

Rudolph was protestants en tenminste vanaf 6 april 1664 lidmaat te Warffum.[3][4]

In 1667 verscheen hij in zijn kwaliteit van jonker namens het dorp Warffum ter Statenvergadering van Stad en Lande te Groningen.

Hij trouwde in 1673 met Amelia Clant van Nijenstein (1633-1695) te Warffum. Zij kregen geen kinderen.

Op 1 april 1675 werden de rechten van het eiland Rottumeroog van de familie Tamminga overgedragen aan Rudolph en zijn vrouw.[5][6][7] Het eiland bleef jaren lang in hun privé-bezit. Bij het overlijden van zijn vrouw in 1695 werd het eiland verkocht aan Louis Trip en de jurist Michiel van Bolhuis (1644-1704). Rudolph woonde op de Warffumborg maar moest deze in 1683 wegens schulden verkopen aan de zakenman Louis Trip (1654-1698), lid van de familie Trip. De borg was 122 jaar (5 generaties lang) in familiebezit gebleven.

Werk[bewerken | brontekst bewerken]

Als militair[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe was ritmeester (kapitein) der cavalerie in het regiment van George Frederik van Nassau-Siegen (1606-1674). Rudolph had zich onderscheiden als een van de bevelhebbers bij de verdediging van Groningen. Zo was Rudolph in 1672 onderbevelhebber van de Stelling langs het Reitdiep te Groningen.

Bij het Gronings Ontzet[bewerken | brontekst bewerken]

Het Gronings Ontzet in 1672

Ten tijde van het Gronings Ontzet staat een deel van de ruiterwacht van de stad Groningen onder leiding van Johan Sickinghe (1649-1673).[8] Zijn broers Rudolph- en Hindrick Sickinghe (1650-1682) werden genoemd als ritmeesters (kapiteins).

Terwijl de hoofdtroepen van de biscchop van Munster Bernhard von Galen zich voor de muren legerde, kreeg Sickinghe samen met Geert de Mepsche opdracht om zich naar Friesland te begeven. Hier moesten zij aan de Staten van dit gewest of hun gedeputeerden, aan de Prinses douairiere van Nassau, de Gecommitteerden te velde en de luitenant-generaal Hans Willem van Aylva (1633-1691) verslag uitbrengen en aandringen op het zenden van troepen ter versterking.[9] De belegering kon ieder uur beginning en men had slechts 2000 man tot haar beschikking voor de verdediging van de vele wachtposten, 17 bolwerken en alles wat daaromheen lag. Zij verzochten zeker 1300 man versterking en legde uit dat het ook in het belang van Friesland was om Groningen te behouden. Omgekeerd zou Groningen ook Friesland bij toekomstige dreiging te hulp komen. Het verzoek bleek tevergeefs. Friesland had haar troepen zelf recent bij elkaar verzameld en voelde zich niet comfortabel om een deel hiervan naar haar buren te sturen. Sickinghe en de Mepsche keerde terug en richtte met de andere Groninger Gedeputeerden tot de Staten-Generaal. Dit bleek succesvol, prins Willem III van Oranje zond uiteindelijk, zij het na enige tijd, troepen richting Groningen ter ondersteuning.

Op 23 augustus 1672 kwam er bericht van een deserteur dat de Oosterhoogebrug zou worden aangevallen. Rudolph reed 's avonds met vijftig ruiters uit en werd op wacht gezet om een nieuwe aanval van zeker 300 man te voorkomen.[10]

Bij het Ontzet van Coevorden[bewerken | brontekst bewerken]

Op 29-jarige leeftijd nam hij samen met zijn broers Hindrik Sickinghe (1650-1682) en Feio IV Sickinghe (gedoopt 1654 - †1694) als ruiter vrijwillig deel aan het Ontzet van Coevorden in 1672.[11][12] Onder leiding van hun broer, jonker Johan Sickinghe (1649-1673) wisten zij met een gewaagde actie het bastion Overijssel te overmeesteren. Johan, voor de troepen uitgesneld, beklom tijdens dit gevecht als eerste de wal met direct achter hem zijn broers Rudolph en Hindrik. Na heftige weerstand wisten de aanvallers, waaronder de broers Sickinghe de overwinning te behalen. Coevorden was bevrijd. De stad Groningen liet ter herdenking van de verovering door de Groningers een zilveren penning slaan met daarop de vier broeders Sickinghe vermeld.

Als politicus en bestuurder[bewerken | brontekst bewerken]

De landing van Willem III met een Nederlands leger in Engeland

Volgens een scheidbrief uit het jaar 1667 blijkt dat Rudolph het presidentschap was toegedeeld en opgedragen van de dijkrechten over de Kadijk te Warffum.[13]

Sickinghe werd in 1669 lid der Staten-Generaal. Op 22 maart 1678 werd hij door de heer Altingh geïntroduceerd bij de Raad van State.[14] Op 5 september 1670 schreef de raadspensionaris Johan de Witt (1625-1672) een handgeschreven brief aan Rudolph met daarin vragen over de verkiezing van de pensionaris Gaspar Fagel (1634-1688) tot griffier der Staten-Generaal.[15]

Van 1671 tot 1679 was hij raadslid bij de Admiraliteit van Friesland te Harlingen. Na zijn laatste jaar bij de Admiraliteit werd hij in 1679 bewindhebber bij de kamer ter Stad en Lande van de West-Indische Compagnie in Groningen. Dit bleef hij tot 1683.

In 1688 vergezelde Sickinghe stadhouder Willem III van Oranje vrijwillig bij de overtocht naar Engeland tijdens de Glorious Revolution. Hij stierf in datzelfde jaar te Exeter en werd daar door de vrienden Bentinck met 'alle fatsoen op zijn soldaats begraven'.[16][17]

Gallerij[bewerken | brontekst bewerken]