Portaal:Shakespeare/Sonnet van de week 18

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sonnetten van Shakespeare, 1609

Sonnet 17 is de laatste in de serie van zeventien procreation sonnets die het eerste deel vormen van de Sonnetten van Shakespeare uit 1609. In de procreation sonnets, een onvertaalde term die is te lezen als sonnetten voor de voortplanting, doet Shakespeare een oproep aan een jongeman om een gezin te stichten en nageslacht te verwekken, want de dichter kan dan wel zijn kwaliteiten bezingen, maar zijn schoonheid en andere voortreffelijkheden hebben niet het eeuwige leven. Na deze ernstige boodschap verandert de thematiek abrupt in de romantiek van het beroemde Sonnet 18.

Sonnet 17[brontekst bewerken]

Sonnet 17

Who will believe my verse in time to come,
If it were fill'd with your most high deserts?
Though yet heaven knows it is but as a tomb
Which hides your life, and shows not half your parts.
If I could write the beauty of your eyes,
And in fresh numbers number all your graces,
The age to come would say "This poet lies,
Such heavenly touches ne'er touch'd earthly faces."
So should my papers, yellow'd with their age,
Be scorn'd, like old men of less truth than tongue,
And your true rights be term'd a poet's rage
And stretched metre of an antique song.

But were some child of yours alive that time,
You should live twice, in it, and in my rhyme.