Portaal:Shakespeare/Sonnet van de week 25

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Sonnetten van Shakespeare, 1609

Sonnet 40 van William Shakespeare maakt deel uit van een reeks van 126 Fair Youth-sonnetten waarbij de dichter een knappe jongeman toespreekt. In totaal schreef Shakespeare 154 sonnetten, die voor het eerst werden gepubliceerd in 1609. Het thema van sonnet 40 is de macht die een geliefde heeft over degene die hem liefheeft, en specifiek over bedrog en vriendschap. De dichter spreekt zijn boezemvriend toe, iemand die hij al zijn liefde schonk, en die er nu (niettemin) met zijn lief vandoor is.

Sonnet 40[brontekst bewerken]

Sonnet 40

Take all my loves, my love, yea take them all;
What hast thou then more than thou hadst before?
No love, my love, that thou mayst true love call;
All mine was thine, before thou hadst this more.
Then, if for my love, thou my love receivest,
I cannot blame thee, for my love thou usest;
But yet be blam'd, if thou thy self deceivest
By wilful taste of what thyself refusest.
I do forgive thy robbery, gentle thief,
Although thou steal thee all my poverty:
And yet, love knows it is a greater grief
To bear love's wrong, than hate's known injury.

Lascivious grace, in whom all ill well shows,
Kill me with spites yet we must not be foes.